BANTJEU - Gevangenis Bandung, 1944-1945 (II) 0 VILMA Een andere belevenis uit die vrese lijke tijd vind ik toch ook wel waard te vermelden. Voor ons Kotoka's die, voordat zij in Bantieu kwamen en tijdens het voor onderzoek in behandeling van een arts geweest waren, zoals ik een paar maanden in dat vreselijke Tjitjendo zie kenhuis, (ik lag op klas 7, waar het merendeel van de vrouwen, bordeel vrouwen waren, besmet door geslacht- ziekten), en met het ontslag uit dit zie kenhuis een doktersbriefje meekregen, bestond er een gelegenheid bij de ge vangenisdirecteur een verzoek in te dienen, die arts weer te bezoeken. Als je dan na lang praten en smeken toe stemming kreeg naar die arts te gaan, probeerde je weer een briefje van de arts te krijgen voor een volgend be zoek. Dit was de enige mogelijkheid om een keertje op straat te komen, al werd je dan onder bewaking van 2 Indonesiërs en of een Jap, naar het ziekenhuis gebracht. Maar het was heerlijk om zo'n lange wandeling te mogen maken en eens een keer buiten te zijn. Op straat werd je aangegaapt, want je zag er meestal vreemd uit. Je probeerde je zo goed mogelijk op te knappen als je naar buiten mocht. Met geleende kleren van je celgenoten, die er een beetje beter uitzagen dan wat je zelf had. Ik had geen schoenen, maar er waren gelukkig celgenoten die klom pen hadden. Deze werkten overdag en kele uren in de sisalfabriek van de ge vangenis. De eerste keer, dat ik zo streng be waakt op straat kwam, opweg naar het Tjitjendo ziekenhuis, ging er een mare door Bandung dat een Hollandse vrou welijke gevangene op straat liep. Heel spoedig kreeg ik fietsende dames ach ter mij aan. Mijn bewaking snauwde en grauwde en ik kreeg het bevel geen woord te zeggen. Thans was het echter zaak met mijn bewaking op goede voet te komen, zodat ik in elk geval gedaan kreeg dat ik wél met die mensen kon spreken. Na veel beloften mijnerzijds, kreeg ik te horen, dat ik misschien in het ziekenhuis wat mocht praten met ze. Daar aangekomen nam ik met mijn bewaking plaats in de wachtkamer. Spoedig daarna liep deze kamer vol met vrouwen die probeerden van mij te weten te komen waar ik vandaan kwam en wat er met mij ging gebeuren. Het lukte mij om hen iets te vertellen en toen enkele vrouwen het gelukte mijn bewakers om te kopen en deze zogenaamd even naar het toilet gingen, was ik even met hen alleen. In een paar minuten had ik heel veel verteld en toen de dienstdoende Indonesische arts mij binnen liet komen, had ik ook daar gelegenheid hem te overtuigen van mijn ellende. Ik smeekte hem mij een ander briefje te willen geven voor een volgend bezoek. Hij was blijkbaar begaan met mijn lot en hielp mij nog meer, door tegen mijn bewaking te zeg gen, dat ik nog even in de wachtkamer moest wachten omdat ik nog een "soentik" (injectie) moest hebben. De arts liet mij 2 uren wachten en in die uren kreeg ik van allerlei vrouwen en mannen te eten. Ik kreeg geld en si garetten en snoepgoed. Mijn bewaking liet oogluikend toe, dat ik at en sprak. Een jonge vrouw vertelde mij, dat haar zusje bij mij in de cel zat. Toen zij mij de naam noemde, bleek dit waar te zijn en toen zij vernam dat ik zeer waar schijnlijk een ander bezoek aan het ziekenhuis zou brengen, beloofde ze naar mij uit te zullen kijken en zou proberen mij van allerlei te geven. Toen ik die dag laat in de middag op weg terug naar de gevangenis toog met mijn bewakers, wist ik niet hoe ik alles moest dragen wat ik van de men sen gekregen had. De bewakers zaten heel erg in hun rats, want zij hadden wel behoorlijk wat geld gekregen om mij toe te staan te spreken en te eten, maar zij hadden er niet op gerekend dat ik een mand met barang zou mee krijgen. Heel veel overredingskracht kostte het mij om de spullen te mogen meenemen. Ze bezweken uiteindelijk, maar bereidden mij er op voor, dat het onmogelijk was om de gevangenisdi recteur te ontwijken bij het binnenko- Een uitgave van de Moesson Reeks verkrijgbaar bij Boekhandel Tong Tong f 5,90. men en dat ik daar dan wel zou strui kelen. Onderweg overlegden wij hoe het te zullen inkleden om toch alles binnen te krijgen. Ik begreep dat er een mogelijkheid zou zijn, indien de directeur ook omgekocht kon worden. Ik gaf de bewakers al het geld, dat ik gekregen had en hoopte dat zij het met de directeur zouden kunnen regelen. Sigaretten en andere kleine dingen stak ik zoveel mogelijk bij mij om binnen te smokkelen. Met kloppend hart trad ik het grote hek van de gevangenis binnen. Ik werd door de bewaking op de binnenplaats gelaten en zij namen mijn mand mee naar binnen. Een half uur later werd ik opgehaald en bij de directeur gebracht. Deze wachtte mij met een woedend ge zicht en een zweep in zijn handen op en toen ik bevend voor hem stond kreeg ik te horen wat voor zwijn ik was en wat of ik wel dacht, dat ik in een luxe hotel verbleef en of ik wel wist dat ik een minderwaardige "moesoe2" (vijand) was, enz. enz. Hij vloekte mij uit en zwaaide daarbij met zijn gevaar lijke zweep. Ongeveer een kwartier lang werd ik op deze wijze uitgeschol den en werd mijn mand met allerlei ge kregen heerlijkheden plus wat kleren en zeep door zijn kamer geslingerd. Ik dacht dat dit mijn laatste minuten waren... Toen mijnheer zijn woede wat ge koeld had, begon hij uit een ander vaatje te tappen. Hij sprak plotseling keurig Nederlands en zei in het kort dat ik wel begreep dat hij dergelijke uitspattingen niet kon goedkeuren. Maar als ik in het vervolg weer toe stemming kreeg om naar de dokter te gaan/gezien mijn briefje van de dokter, dat de bewakers hem hadden overhan digd en ik weer van mensen giften en gaven zou ontvangen, ik er aan denken moest dat er minstens een Arrow-over- hemd bij moest zijn of cibacol-tabletten. Dan zou hij overwegen dat ik de ge kregen spullen mocht behouden, die zou hij mij dan in de cel laten brengen 's avonds!... Onnodig te vertellen dat mij alles duidelijk was. Bij het binnenkomen, even later, van de vleugel van de gevangenis waar de cellen van de "politieke vrouwen" wa ren en dus ook mijn cel, werd ik eerst opgevangen door de vleugelbewaak ster. (Een levenslang veroordeelde In donesische vrouw). Een kenau van een vrouw! Zij begreep direct dat ik contra banden bij mij had. Ze deelde mij zoet sappig mede, dat zij wist waar ik die dingen had maar mij niet zou onder zoeken als ik de volgende keer voor haar geld meebracht. Had ik dat niet bij mij, dan zou zij mij onmiddellijk bij de Japse directeur aangeven! Er waren nl. twee directeuren, een Jap en een Indonesiër. Ik begreep volkomen, dat ik een volgende keer zowel voor de directeur en voor mijn vrouwelijke bewaakster behoorlijk wat moest meenemen, om zelf enkele dingen in de cel te krijgen. 12

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1970 | | pagina 12