Despoten of schoolmeesters
Door Dr. H. J. de Graaf
Een hier te lande vrij algemeen aanvaarde, maar onjuiste mening is, dat wij
Indonesië zouden hebben verloren door een te hard bewind, een te zware
onderdrukking. Velen beroepen zich daartoe op de herinneringen die zij aan
Multatuli's Max Havelaar bewaren, een groot kunstwerk, dat men echter als
documentatie nauwkeurig en kritisch dient te lezen.
Ik herinner mij, hoe omstreeks 1930 een vertegenwoordiger van de toenmalige
Volkenbond, een Fransman, die toezicht hield op arbeidsverhoudingen, in de
koloniale gebieden, Batavia bezocht. Hij sprak toen in het Kunstkringgebouw
en wij brave Nederlanders hielden ons hart vast. Immers, schuldbewust dachten
wij met vrees en beven aan de poenale sanctie in Deli. Maar tot onze grote
verbazing en opluchting verklaarde de spreker, dat de poenale sanctie in wer
kelijkheid weinig om het lijf had. In andere koloniën had hij wel wat ergers
meegemaakt. Bovendien is de poenale sanctie spoedig daarop afgeschaft.
En toen wij omstreeks 1938 bezoek
kregen van een Frans hoogleraar uit
Algerije, sprak deze ook op de Cultuur-
Philosophische Kring van prins Mang-
koe-Negara VII in Solo. Deze kring
bestond uit Javanen, Chinezen en Euro
peanen. Z.H.G. gaf de Hollanders toen
flink op hun ziel, en waarom? Omdat
zij geen échte kolonisatoren waren.
Nooit hadden zij zich helder voor ogen
gesteld, wat zij eigenlijk met hun vesti
ging in de tropen bedoelden. Handel
drijven, volksplantingen stichten of een
rijk opbouwen? Neen, dan liever de
Romanen: Spanjaarden, Portugezen èn
Fransen! Die wisten imperia in het
leven te roepen in het voetspoor van
het oude Rome. Daar brachten zij hun
cultuur, hun taal en hun godsdienst
over en zij bombardeerden er de im-
boorlingen tot Overzeese Spanjaarden,
Portugezen en Fransen. Ziedaar de
ideale wijze van koloniseren, waarbij
vergeleken het Nederlandse systeem
naar niets leek.
Ik moet zeggen, dat wij Belanda's na
deze scherpe philippica een ogenblik
sprakeloos zaten te kijken. Maar het
was ons een grote voldoening, toen
verschillende Javanen het voor ons op
namen, niet het minst de regent van
Sragèn, mr. Wangsa-Negara. Deze
wees o.a. op het prachtige werk van
de Leidse hoogleraar prof. van Vollen
hoven, wereldvermaard door zijn diepe
studie van het Indonesische Adatrecht.
Daarom geloof ik eigenlijk niet, dat
onze z.g. onderdrukking der Indone
siërs hen zó op stang gejaagd heeft.
Trouwens, Inlandse hoofden konden
bijwijlen heel wat hardhandiger of
krachtdadiger optreden, als zij de kans
schoon zagen.
Maar wat m.i. de ontwikkelde Indo
nesiërs vooral moet hebben gehinderd,
was niet onze onder-officierenmentali
teit, maar onze schoolmeesterachtig
heid. Op papier was alles heel fraai
geregeld. Er bestond een Inlands naast
een Europees Burgerlijk Bestuur. Het
laatste gaf richtlijnen en controleerde,
het eerste zorgde voor de interne huis
houding. Zo kwam het, dat de kleine
man maar zelden direct met de Euro
pese ambtenaar te maken had.
Doch overigens bemoeiden we ons,
met de beste bedoelingen overigens,
zo ongeveer met alles, vooral in de
laatste 25 jaar van ons bewind. Zelfs
met de godsdienst, een teer punt, lie
ten we ons in. Voerden wij niet, op de
soerambi (voorgalerij) der moskeeën
redekavelend moskeepersoneel ontwa
rende, de priesterraden in ter beslech
ting van erfenis- en huwelijkskwesties
op Mohammedaanse wijze? En dat ter
wijl de Islam zo min priesters als col
legiale rechtbanken kent! Wij schiepen
voorts het hele onderwijs van desa-
school tot Universiteit. Irrigatie, wegen
bouw, industrie, landbouw, lectuurvoor
ziening, gezondheidszorg, alles was
van onze gading. Ook meenden wij
alles beter te weten. Inderdaad was
ons systeem vaak beter. Ten slotte
was zelfs de Inheemse Cultuur niet
meer veilig voor onze belangstelling.
Het is begrijpelijk, dat de Indonesiërs
dan wel eens de verzuchting slaakten:
Blijft er dan ten slotte niets meer voor
ons zelf over, waar wij het alleen voor
het zeggen hebben? Zullen wij op elk
terrein van ons bestaan, steeds maar
weer die Westerse bemoeiallen tegen
komen?
Ik heb daar soms een beetje ervaring
van opgedaan. Wanneer een Europe-
tZT,
M&d
$Ui$i j
"Koloniale erfenis": voor een huis in Malang
waar P D-artikelen verkocht worden, staat
deze dagen triomfantelijk als in "Prae-histori-
sche" dagen dit reclame-schoolbord!
(Foto E. v. Haasen-Deur)
aan zich, zoals ondergetekende al een
40 jaren gedaan heeft, met de geschie
denis der Indonesische volkeren ging
bemoeien, dan voelden de Inheemsen
zich eerst wel wat gevleid. Het streel
de hun ijdelheid, dat hun voorvaderen
toch maar de aandacht trokken van
iemand, die uit zo'n ver land was ge
komen.
Doch wanneer ik mij wat intensief
met hun oude overleveringen ging be
moeien, zoals deze in de oude Babad's,
bijkans heilige boeken, bewaard waren,
dan vonden ze dit minder leuk. Vooral
niet, wanneer ik op westerse wijze op
die oude geschiedbronnen "kritiek"
begon uit te oefenen, zoals ik dit ook
ten aanzien van westerse geschied
bronnen placht te doen. Kunnen die lui
zelfs niet van onze gewijde tradities af
blijven? las ik in hun ogen, wanneer
wij samen op de prettigste manier over
die oude histories aan het keuvelen
waren. Het was precies eender alsof
een doorgewinterde Darwinist Bijbel
vaste gelovigen aan het verstand tracht
te brengen, dat de mens van een go
rilla afstamt, en niet door God gescha
pen is.
Zo moet het ook wel op andere ge
bieden gegaan zijn. Wij wisten alles
beter, staken dit niet onder stoelen of
banken, en niet ieder onzer bezat de
voorzichtigheid of de wijsheid, om zijn
vermeende superioriteit te verbergen.
Meer dan eens heb ik de zegswijze:
"Die stomme Inlander!" horen bezigen.
Dit soms minder fraai optreden bezorg
de vooral de Javanen vaak een mico,
een minderwaardigheidscomplex.
Toch deden velen onzer alles met de
beste bedoelingen. Velen, van hoog tot
laag achtten zich "opheffer", in de
beste zin des woords. Voor de Inheem
se was het beste soms niet goed ge
noeg! Zijn belang was een voorwerp
van aanhoudende zorg der Regering.
Doch die voortdurende zorg werd
vele vooraanstaande Indonesiërs soms
te erg, vooral wanneer zij een westerse
opleiding genoten hadden. Dat eeuwig
beter weten maakte hen kriebelig, er
gerde hen ten slotte. De aanhoudende
verzorging, waarvan zij het voorwerp
vormden, leek een gevangeniskooi.
Overal ontmoetten zij die Hollanders,
die alles beter wisten en soms ook
beter deden. Dat dit tot vreemde re
acties moest leiden, die wij als on
dankbaarheid of zelfoverschatting in
terpreteerden, spreekt haast vanzelf.
Het is voorgekomen dat in 1942 Ja
panse officieren aan Indonesische in
tellectuelen vroegen, of zij zich in staat
achtten de Nederlanders te vervangen.
Zij beaamden dit volmondig. Ook op
het gebied van handel en industrie, of
van het bankwezen? Dit alles konden
zij best, beweerden zij overmoedig. De
Jappen haalden hun schouders op,
want zij wisten, door ervaring, wel be
ter.
6