Bert Garthoff ziet
Indonesië terug (i)
V ARA-filmploeg bezig op de Borobudur met Indonesische bodemkundigen en micro-biologen
en Mil. Giselle Hyvert, Frans micro-biologe, als UNESCO-expert belast met onderzoek naar
algen, wieren, korstmossen enz., die in verwering op de Borobudur optreden.
Je kunt natuurlijk twee dingen doen.
Meteen na aankomst op vliegveld Ke-
majoran losbranden. Maar dan ook
meteen! Met je koffers nog niet eens
de douane door, zodat die alsnog je
bagage staan te zijn in afwachting van
het rijtje stempels en krijtkrassen dat
er voor een week of wat je barang
van maakt.
Meteen dèn al kun je je eerste reis-
praat gaan afsteken, voor de klamme
middagvuist weg. Over die onwezen
lijk gladde vliegreis Amsterdam-Dja
karta, die je binnen een etmaal laat
beleven dat die wereld van ons, zo
van boven gezien, toch maar een benij
denswaardig verbanningsoord is. Met
z'n zilveren sneeuwalpen, z'n rimpel-
vrije zeeblauw, z'n zonsondergang a la
Turque, z'n warrige steden in het ver
dere Oosten, in de vliegnacht als vlak-
gelegde sterrenhemels onder je. En
met, in de laatste reisuren, het blau
wende groen van Sumatra's bergbos
sen, het trage bruin van de modder-
monden van rivieren die het kronkelen
beoefenen of ze voor iedere bocht een
eervolle vermelding krijgen. Dan de
duizend eilanden voor de Java-kust.
Ruigbehaarde ruggen van zeedieren
lijken het, badend in warm blauw. Je
zegt nooit meer van blauw dat het een
koele kleur is, als je eenmaal die zee
hier onder je door hebt zien gaan.
En dan... Ja! Daar! Die barakken in
stervorm! "Blokken" zeiden we erte
gen. Dat wachtgebouw... Ja, hoor,
Struyswijck! Zo heette het toen. Ander
half van de dik drie jaar achter tralies
en kawat heb je daar destijds gezeten.
Op een halve meter leefbreedte de
man. Tussen vrienden en buren en be
kenden. En kerels die soms net zo ver
velend konden zijn als jijzelf. Allemaal
met het naakte niets als hele bezit.
Ja, daar is het... Daar was het...Toen...
Maar nee! zeg je dan tegen jezelf.
Je doet het ènders. Waar je mee hebt
te maken, dat is Indonesië nti. Waar
de klappers en de ketella's en de ka
pok bomen, de papaja's, de kembod-
ja's en wat je allemaal zo gauw nog
meer herkend onder je, nog net zo grif
hun duizend-en-twee tinten groen dra
gen als toen. Wuivend groen, dat je
stuk voor stuk gaat zitten thuisbrengen,
eroverheen draaiend op dalende Ga-
ruda-vleugels. En dat in al z'n eeuwig
heid jóu thuisbrengt alsof je niet bijna
twintig jaren bent weggeweest, maar
twintig dagen. Heel even maar weg uit
alles wat je hier aan geluk destijds
kreeg toegeleefd. Aan geuren van aar
de en regen, aan bruidsblanke melati-
bloesem, aan vlammend oranje van vo
gels en vruchten, aan zoveel andere
kleuren en geuren. En aan de mensen.
Met hun kleuren, hun geuren, hun ma
nieren van gaan en van zijn en van le
ven. En van zoveel geven vooral, dat je
van de gladwegge stempelterm geven-
en-nemen die hebstaart van dat nemen
weer inslikt...
Ja, van slikken gesproken, ik hèb
even wat weggeslikt toen ik na amper
twintig jaar weer mijn voeten op Java
mocht zetten. Waar ze voordien waren
rondgegaan of ze nooit meer weg wil
den. En... nou ja, weggeslikt... terüg-
geslikt heb ik het, dat gevoel, naar
waar het hoort. Naar binnenin mezelf.
Wie het óók kent - wat betreft Indo
nesië of welk land ook maar, waar je
na zoveel tijd weer terugkomt - die
hoef ik niets te vertellen. Wie het
niet kent, die kan het niet verteld
worden. Het is geen woorden-gevoel.
Dus ook die kant niet op bijwijze van
eerste reispraat. Geen tropentraantjes
in Nederland rondsprenkelen, die ei
genlijk alleen van jezelf zijn.
Jij doet 'n 3de ding, heb ik tegen me
zelf gezegd. Jij gaat eerst eens heel rus
tig rond in 't Indonesië van nu. Wat lo
pen, wat rijden, wat stilstaan vooral.
En veel kijken. Veel luisteren. Dit is
niet het land voor de schielijke ver
slaggever, het hijgerige steno-gebeu-
lees verder pag. 9, le kolom onderaan
Houten wachter bij
een hoffeest in de
Solose kraton. De pi
sangs zijn na afloop
van het feest voor het
kratonpersoneel.
8