Fonteijn Co - ittle maóteró oI the ótreet KOTA EN OEDIK Toen Jan Ball de laatste keer uit In donesië terugkwam stelde hij me een raadsel: "Weet je wat ik in Indonesië het ergst gemist heb?" Nou, ik gaf hem diverse antwoorden, maar raadde telkens mis. "Is het iets karakteris tieks?" "Ja, per sé, ook al zag toen tertijd (vóór de oorlog) niemand het, behalve jij!" Wel, het schoot me maar niet te binnen wat Jan bedoelde, zelfs al was ik de enige die het wist. "Nou, zeg het maar". "ONS!" "Wat bedoel je?" "Ik bedoel onszelf, de europese jeugd in de middaguren op straat!" En opeens zag ik het ook weer. In de hete middaguren als alle Europe anen uit de straten verdwenen waren, óf naar kantoor óf "boboh", dan kwa men wij op straat, ongeacht rang en stand, om vaak met Chinese of In donesische kornuiten te vliegeren of vliegers te "raboe", om te zwerven, te zwemmen, te vechten, vruchten te stelen en zo voorts. Zelfs volwassen Indonesiërs zochten in het heetste middaguur de schaduw op- en waren haast niet op straat te zien. Grote wegen, zoals de Matraman- weg te Meester Cornells of Goenoeng Sahari in Weltevreden waren op die uren gewoonweg uitgestorven. Dus vielen de jongelui dubbel op (meisjes niet, die werden toen behoorlijk kort gehouden!). En als ik zeg "ongeacht rang of stand", dan bedoel ik niets meer en niets minder. Ik heb eens tot een klei ne bende behoord, waarin o.a. twee kapiteinszoons waren (wier namen ik niet noemen zal, anders schamen ze zich nu de ogen uit het hoofd!), maar ook soldatenzoons en een zoon van een patih. Ze konden allemaal behoor lijk knokken ook, en als je ze later, in de koelere middaguren, braaf op het voorerf zag met nette pakken aan, wa ren ze gewoon onherkenbaar! Ook U herinnert zich allemaal die middaguren ongetwijfeld met groot ge noegen. Wij waren betoel-betoel de "masters of the street" door onze bru taliteit, vermetelheid en vechtlust. Als een lajangan poetoes op een hoofdweg durfde te vallen, durfde ook geen en kele chauffeur door te rijden, want we stoven met z'n allen de straat op. We renden over erfmuurtjes, trotseerden de gevaarlijkste "andjing galak" en be klommen daken van huizen of hoge regenbomen met grote snelheid en nooit falende zekerheid van hand en voet. De grootste afstanden legde je in die middaguren af zonder moe te wor den, want je knikkerde "door-en-door" of wist overal wel wat te gappen of te snoepen. Je volgde geen keurige ge asfalteerde straten, maar stak overal schuins over waar je wou of gingen v/h te DJOKJA Vlamingstraat 5, Den Haag, Tel. 11 66 77 GOUDEN schakelarmbanden krintjing slangen colliers (6 tot 100 gr.) toesoek konde peniti kabaja van 22 karaats goud 22 Karaats verlovingsringen BRILJANTEN markiesringen hangers oorknoppen gezet in 22 karaats goud MIDO polshorloges SEBELAH ROTAN ARMBANDEN VAN 24 KRTS GOUD (mas kertas) Komt U van BUITEN Den Haag? Wij betalen, bij aankoop vanaf f 200,de reiskosten voor één persoon geheel terug I I recht op ons doel af, ook waar er dwars paggers en rivieren waren. Wie kon ons tegenhouden? We waren be- toel radja van de straat! En het doet me onzegbare vreugde dat een "kan- djeng besar" als Jan Ball nu is, die tijd óók zo gekend heeft. Want we hadden vaak te doen met de binnenblijvers bij strenge of (fat soenlijke) pa's en ma's. Daar kon je alleen mee praten als je op een om muring van een erf te zitten of te wan delen. Of via een boom toch maar bij de "kluizenaar" terecht te komen. Ik herinner me dat ik een keer (in de knikkertijd) met de achter de tuinpoort van zijn erf neerhurkende Johnny heb geknikkerd door te soeten (door de tralies) tot John helemaal blut was. Na loe, soekoer! Mah niet spelen en dan tóóóh spelen! Ook blonde Hollandse jongens kon den op die uren vrijbuiter zijn (al wer den de meesten angstig bewaakt door de ouwelui). Maar zij die mee deden, bleken vaak behoorlijke vechters te zijn en meesterlijke petjo-praters. Vooral tegen nieuwjaar haatten de braafste ou ders ons als de baarlijke duivel, want we staken overal mertjons af. Van die lekkere "doer-tors", waardoor de hardst snurkende ouweheer als een kogel uit zijn klamboe vloog, hetgeen ik bij mijn eigen pipa heb mogen aan schouwen. Hoe dan ook: als Jan Ball nu con stateert dat wij destijds een unieke ka rakteristiek vormden van het straat leven, dan heeft hij zonder meer ge lijk. En geen Indischman die daar ooit aan twijfelen zal! T.R. Wat kunnen sommige jongens uit de kota toch dom zijn. Is er één die vindt mij maar zo-zo, orang oedik, sinjo kampong, kapan hij uit de stad weet alles beter. Heb het wel eens over bepaalde dingen met hem, to taal onbekend .notabene wajang en gamelan vindt hij primitief en ordi nair; alleen goed voor orang kam pong, nou vraag ik je. Liet hem een oude foto zien met mijn moeder en al mijn tantes in sarong kabaja, durft hij nog te vra gen: "Wie zijn die baboes?" Bijna maar ta lel, dat wil nou sinjo heten uit de stad... Jan Weites Het is inderdaad zo dat de mechani sche, natuurloze stad velen onzer blind maakt voor de zuivere levenswaarden van de "oedik". Onze beste lezers zijn planters, vissers, zwervers in de na tuur, planters, kleinlandbouwers. En on der de stedelingen zij die beschikken (naast hun "functionele" beroepspien- terheid) over een zogenaamd Verstand des Harten. Die medemensen niet be oordelen naar hun diploma's of salaris of welke vorm van kapitaal of politieke "kuasa" ook, maar naar "Confusiaan- se" kwaliteiten, dus van karakter en zedeleer. Dan blijkt dat menige kleine boeng met hoofd en schouders uit steekt boven elke "hooggeleerde heer". In tijden van nood zijn zij ware redders in-de-nood voor hun medemensen. Hun kenmerken: kennis van het kleine, ge duld, vergevensgezindheid, trouw, war me vriendschap, moed, frisse, zelfstan dige waarneming, eenvoud. T.R. Als een woord U op de tong brandt, laat het branden. (Uit: bronnen van Perzische wijsheid). 11

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1971 | | pagina 11