Olifanten in het leger op Atjeh (II) Het denkbeeld om olifanten in het leger te gebruiken was niet nieuw. Reeds in 1880 werden onder generaal Karei van der Heyden de eerste proe ven genomen. Men dacht oorspronke lijk het best te zullen slagen door bij wijze van proef enige olifanten met hun kornaks uit Brits-lndië te laten komen aangezien daar in het leger reeds lang met succes olifanten werden aange wend. De proef mislukte. Belangrijke kosten waren voor niets gemaakt. Het falen was te wijten aan ziekten en on wil van de dieren, zowel als die van de bewakers. In 1912 werd het plan opgevat en uitgevoerd een proef te nemen met Sumatraanse olifanten. Het gouverne ment had in dat jaar bekend gemaakt, dat het genegen was een 40-tal dieren te kopen a 100,per stuk. Door de hoge premie aangelokt wisten Atjehse olifantenjagers met succes binnen kor te tijd 12 dieren tot één kudde be horende te vangen. Tijdens een grote drijfjacht door de bevolking van Boeloe Blang Ara georganiseerd dreven zij de dieren in valkuilen waarbij er twee zijn doodgevallen en een zwaar gewond (die later stierf). Aangezien het de bedoeling was jon ge dieren in dienst te nemen werden er drie van 5-7 jaar uitgekozen om naar Koeta Radja te worden vervoerd Dit geschiedde van Telok Seumawe met versterkte en daartoe geschikt ge maakte platte wagens van de Atjeh Tram. Van het Departement van oorlog kwam bericht dat de andere 6 olifanten (nog) niet mochten worden ontvangen. Enkele hiervan zijn door de Atjehers verkocht aan Brits-Indiërs. Zij betaalden per stuk 290,en verder de uit gaven aan voeding 75,per dier per maand plus het vervoer naar En- gels-lndië). Wel een bewijs dat de Sumatraanse olifanten, die in Brits- lndië zeer hoog werden aangeslagen wegens hun schranderheid en intelli gentie, daar zeer werden gewaardeerd. Deze handelaren in olifanten beweer den dan ook, dat de te Koeta Radja verblijvende olifanten, die slechts voor 100,waren gekocht, na hun af richting, in hun land minstens 1500 roepiah per stuk waard zouden zijn. De drie te Koeta Radja in africhting genomen dieren ontvingen de namen: Baroe (bul, nieuweling), Manis (bul,lie verd) en Inong (de Atjehse naam voor vrouw). Het ontbrak het bij de olifanten in gedeeld personeel aanvankelijk aan het nodige vertrouwen. De grootste moeilijkheid was het overwinnen van de angst der helpers, Inheemse ver oordeelden, meestal dwangarbeiders genoemd, die van Java waren toege zonden, alsook zij het in mindere mate bij de commandant van de trein Adjudant onderofficier Klosser en de Europese korporaal van de Bor- de. Die angst in de beginperiode was eigenlijk niet te verwonderen. Zeer eigenaardige verhalen gingen er van olifanten, o.a. dat alleen kornaks in staat waren met hen om te gaan en dat de Sumatraanse olifant voor dres suur geheel ongeschikt was. Bij de africhting is daarvan niets gebleken. Van het begin af gold voor een ieder ingedeeld bij de olifanten, het strenge consigne nooit ruw te zijn. Voordat het personeel de africhting in eigen handen had genomen werd door een te Koeta Radja wonende Brits-Indiër, die zich voor kornak uitgaf de dressuur beproefd. Zijn geheimzin nige verrichtingen maakten wel veel indruk op onze dwangarbeiders be wakers, maar blijkbaar minder op de olifanten zelf, die althans nog niets bij zonders presteerden. Men kreeg de indruk, dat de man met zijn geheim zinnige pogingen zich onmisbaar wilde maken, ten einde zich een gemakkelijk en winstgevend bestaan te verzekeren. Hoe dan ook, het zou blijken dat van de Sumatraan, zonder hulp van kor naks een bruikbaar last- en trekdier te maken was. Met vallen en opstaan, geduld en langzamerhand verkregen in zicht werd de africhting een succes. Intussen was te Koeta Radja een olifantje ten geschenke ontvangen. Het zeer jonge beestje, dat nog geen jaar oud was liep zijn oppasser overal na. Men zag het ook veel achter het paard van adjudant Klosser aanlopen als hij een wandelrit door Koeta Radja maak te. Het dier was zo trouw als een hond en reeds na enige maanden gewend aan het dragen van lasten tot 30 kg. De baby werd ook geoefend in snellere gangen. Daarbij viel het op hoe eigen aardig een olifant draaft nl. in telgang met bijna gestrekte poten, zodanig daT de last nagenoeg onbeweeglijk blijft liggen. Wanneer de draf wat te lang of te snel naar zijn zin was dan raakte hij buiten adem en hief een vervaarlijk gebrul aan. Somtijds trachtte hij met zijn slurf een achterbeen van het paard te pakken en hem tegen te houden. Na bijna dagelijks oefenen waren na enige maanden de dieren in staat voor transporten naar Oleh Leh en Kroeng Raja op afstanden van respectievelijk 6 en 30 km van Koeta Radja. De ver kregen resultaten waren zeer gunstig. Ook werd het gebruik der dieren eco nomisch verantwoord geacht. Voor on derhoud en voeding werd per maand 20,uitgetrokken. Hij (zij) at per dag ±100 kg gras, 15 kg bras, wat zout en een sisir pisang. Toch bleven er enige vraagpunten over die te Koeta Radja moeilijk te beantwoorden waren zoals: Hoe zou den zij zich houden bij langdurig ge bruik in bergterrein en langs onge baande paden in de wildernis, waar de verleiding zou kunnen ontstaan zich te willen aansluiten bij soortgenoten. Al vorens een afdoend oordeel te kunnen vormen zou het nodig zijn hen bij een reeds bestaand geregeld transport in te delen. Deze keuze werd gevestigd op het traject Lam Meuloh - Tangse, waar tweemaal per maand het trans port met treinpaardjes die in vlak terrein 60, doch in zwaar terrein slechts met 40 kg konden worden belast geschiedde. Daarbij moest een bij vele oud-marechaussee officieren en onder officieren bekend moeilijk pad worden gevolgd. Aanvankelijk door vlak, daar- Een brigade marechaussee's kijkt toe staande op de hangbrug, terwijl de olifanten in de rivier nabij Tangsé nemen. 14

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1971 | | pagina 14