DE VERTELLERS VAN DE DODENSPOORWEG Onder redaktie van G. H. Bartman HET LIED DER BESCHAVING Dit is historische stof van uitzonderlijke betekenis! Maar helaas hebben wij geen historici in ons midden om deze stof te bestuderen, systematisch te bewerken, ordenen en ten slotte te bundelen tot een boek. Iedere historicus zou hieraan een levenstaak hebben. Wel hebben wij (nog) in ons midden de mensen die er geweest zijn. En zij zullen vertellen en getuigenis afleggen van hun er varingen en belevenissen uit die barre tijd. Opdat zij die na ons komen weten dat niet alles verloren is. Uit Birma waren ze gekomen, na twee jaren slavenarbeid aan de spoorweg. Ze waren nu in Pnom-Penh, de hoofdstad van Cam bodja, op doorreis naar Saigon. De bedoeling was, dat ze daar scheep zouden gaan naar Nippon. Geen vooruitzicht om luidkeels te gaan jubelen, want bijna alle konvooien werden in die sombere tijd getorpe deerd door de geallieerden. In Birma waren ze slecht behandeld; zo is nu eenmaal het lot van krijgsgevangenen, overal ter wereld. Het werk aan de spoorlijn was beestachtig zwaar geweest, het kli maat slopend, ze waren uitgehongerd en ziek. Velen waren er achtergebleven, gestorven van uitputting, van ondervoe ding, van malaria, dysenterie en tropenzweren. Medicijnen waren nooit verstrekt. Van lekker eten konden ze al jaren slechts dromen. Onder 't werk vertelden ze elkaar, dat ze in hun droom heerlijk gedineerd hadden in 't Gemeste Schaep", of in "Het gouden Hooft", of in "Die Poort van Cleve", of bij "Kit Wan Kie". Maar het bleef voorlopig bij dromen. In 1944 waren de sterksten uitgezocht en in wagons ge propt. Ze reisden langs de lijn, die ze zelf gebouwd had den, in open wagons, in de gloeiende zon, in kille stort regens. Dagenlang! Dwars door eindeloze rijstvelden, van Bangkok naar Pnom-Penh. In de late avond stopten ze vlak voor Pnom-Penh. Het was een doodstille tropennacht. De gevangenen rolden half bewusteloos uit de wagons en legden zich te slapen in het grint tussen de rails. Ze sliepen alsof ze op donzen bedden lagen. Ze snurkten zo hard, dat alle Fransen in Pnom Penh er wakker van werden. Een paar gevangenen, die zich 's nachts even verwijderd hadden, vertelden 's morgens een opgetogen verhaal, over Fransen, die ze in een voorgalerij hadden zien zitten, bier drinkende. "Jongen", zei een der ooggetuigen, "ik was helemaal vergeten dat er bier bestond op deze wereld. Ze dronken het uit hoge glazen, zo maar, echt bier. En weet je wat we ook gezien hebben, Frangaises, elegante vrouwen uit Parijs, met die dingen, hier en hier", en hij wees de plaat sen duidelijk aan, waar de vrouwelijke fysiologie verschilt van die des mans. De beschrijving van het koele bier in de hoge glazen verwekte echter de grootste opwinding. De gedachte aan koud bier bracht glans in hun doffe ogen. 's Morgens om acht uur stonden ze in lange rijen op de ruime kade bij de rivier om ingescheept te worden op de rivierboten. Daar stonden ze, in de reeds hete zon, de Hollanders, de Engelsen, de Australiërs. Bijna naakt, de meesten op blote voeten, hun schamele bezittingen op de rug. Zij hoorden tot de eersten, die ten oorlog gestuurd waren, in een tijd, toen de geallieerden nog niets hadden: geen moderne bewapening, geen vliegtuigen, geen tanks, alleen verouderde schepen. Daardoor stonden ze nu in hun blote tida ada te kijk op dat plein in Pnom-Penhl Plotseling stak een oud vrouwtje het plein over en liep naar de gevangenen toe. Het was een oud Frans dametje, klein, lief, tenger, een beetje gebogen. De bewakers gil den, dat ze terug moest, maar ze was blijkbaar Oost- Indisch doof. Ze liep maar koppig door en toen ze bij de gevangenen was aangekomen, strekte ze haar handen uit en riep met bevende stem: "Mes pauvres"! Slechts deze twee woorden... En verderop weer: "Mes pauvres, mes pauvres"! Ze riskeerde haar leven, maar dat kon haar niets schelen. Het was haar hart, dat sprak. En staat er niet geschreven: "In den beginne was het woord"! Niemand kan begrijpen wat er plaats greep in de ziel dezer verruwde en geschonden mannen. Voor hen kwamen deze twee woorden uit een andere wereld. Een wereld, waar blijkbaar nog compassie was, waar het begrip er barmen nog niet geheel was verloren gegaan. Reeds was daar de bewaker, een reusachtige Koreaan. Hij hief zijn geweer omhoog, om dat kleine schedeltje in te slaan, maar hij aarzelde een halve seconde... Hij zag de ogen der gevangenen glinsteren van kille moordlust. Die korte aarzeling redde haar, De rijen openden en sloten zich bliksemsnel en het oude dametje stond reeds aan de andere zijde van de kolonne. De bewaker was ziedende en haalde uit voor een geduchte strafoefening, maar toen klonk daar plotseling het vertreksignaal, het reddende sig naal. Rauwe commando's schalden over het plein. De ge vangenen marcheerden. De inscheping begon. De rivierboot, waarop de gevangenen werden inge scheept, was gebouwd voor enige honderden passagiers. Nu werden er een paar duizend ingestampt. Zitten of liggen was er niet bij. Het was staan en beurtelings adem halen. 's Nachts verdwenen er een tiental gevangenen. Waren ze er af gevallen, of waren ze er af gesprongen en gevlucht? Niemand weet het. Men heeft nooit meer iets van hen gehoord. Misschten heeft de inheemse bevolking zich over hen ontfermd. Misschien zijn ze er blijven wonen en hebben daar hun geluk gevonden... Misschien zijn ze nog steeds daar, aan de andere kant van de aarde, waar het altijd warm is, waar altijd de zon schijnt, waar het altijd groen is en waar de nachten zo stil zijn, dat de geesten tevoorschijn treden in het schemer licht van de maan. D. Koster Krijgsgevangene Birma spoorlijn No. 752. 20

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1971 | | pagina 20