Vervolg van pag. li beider aangevallen. Er was een gestraf te ingedeeld, die totaal geen ervaring had in de omgang met olifanten. Tij dens de mars had hij het dier voort durend met een rotan geslagen, hoewel zijn makkers hem hadden gewaar schuwd dit na te laten. Het gevolg was dan ook, dat de olifant hem probeerde te pakken. De transportcommandant achtte het daarom raadzaam hem bij een ander dier in te delen. Tijdens het afzadelen kwam hij te dicht bij de op wraak beluste olifant. Hij kreeg een klap met de slurf waarna hij met een salto door de lucht ging en na het neerkomen door de aanvallende olifant zou zijn vermorzeld, indien de mandoer niet met een harde slag met zijn rotan op de slurf, het dier tot staan had ge bracht. De dwangarbeider kwam er met een gebroken sleutelbeen van af en werd teruggeplaatst naar het Depot dwangarbeiders te Koeta Radja. Baroe had nog al eens sikkeneurige buien, vooral in de bronstijd. Hij was dan moeilijk te behandelen en niet on gevaarlijk voor de mensen in zijn om geving. Op een dag, eind 1931 toen hij weer eens de bokkepruik op had, ram de hij zijn oppasser, die reeds jaren voor hem zorgde, tussen zijn slagtan den tegen te wand van zijn stal. Deze kon zich door snel te duiken en op zij te springen aan de moorddadige omarming onttrekken. Aangezien hij be stemd was om over de weg naar Me- dan en vandaar per schip te worden afgevoerd, als geschenk voor de Soe- soehoenan van Soerakarta, voorzag men moeilijkheden. Daar hij ook verder kwaadaardig bleef is hij met enige schoten uit een karabijn neergelegd. Men zal zich misschien afvragen: "Waarom is hij niet in de rimboe los gelaten". Daarvan werd geen heil ver wacht. Het was vrijwel zeker, dat Ba- roe met zijn 20 jaar dienst naar zijn oude stal te Tangse zou zijn terugge keerd. Dit was al eerder voorgekomen met tijdelijk gedeserteerde olifanten, die soms na één dag, zelfs na enkele dagen terugkwamen. Tijdens de perio de 1929- 1931 toen luitenant Tobbe Visscher het commando voerde over Tangse is het een keer gebeurd, dat hij er zelf getuige van was, dat de 4 olifanten 's nachts uitbraken en de be nen namen. Dezelfde dag kwamen zij als jongens die een dagje vrijaf hadden genomen terug. Een andere keer was Visscher er bij tegenwoordig toen de reeds gedeeltelijk beladen olifanten er van door gingen, nadat Agam een "waarschuwingskreet" met omhoog ge heven slurf had uitgestoten, die als een harde toon van een trompet de nach telijke stilte verstoorde. De mandoer schreeuwde "Awas Toewan" en op het zelfde ogenblik ging het stel aan de haal het bos in, in de richting van de Singgah Mata, een berg ten oosten van Tangse gelegen. De volgende dag wer den de vrachten en de tuigen gedeel telijk vernield, verspreid in het bos te ruggevonden. Ze kwamen na 4 dagen vanzelf terugwandelen. Zij vonden hun baan bij het leger met geregelde kost en inwoning blijkbaar verkieselijker dan het verblijf in de rimboe. Ik heb dan ook nooit veel verwacht van hetgeen was bepaald t.a.v. het lot der olifanten bij mobilisatie. In de des betreffende order werd de commandan ten van posten waarbij olifanten waren gestationeerd opgedragen de viervoe ters door een dekking van marechaus sees naar een plek, diep in het oer woud te brengen en daar aan hun lot over te laten. Zij zouden m.i. vrijwel zeker naar hun stallen zijn terugge keerd, die zij gesloten en misschien wel door de bevolking afgebroken te rug zouden hebben gevonden. De kans, dat zij in de omgeving van de hun zo vertrouwde verblijfplaats zouden blij ven rondzwerven, tot groot ongerief van de kampongbewoners was niet denkbeeldig. Doch een andere oplos sing dan vrijlaten in het oerwoud was moeilijk te vinden. Niettemin zijn er twee gevallen be kend van werkelijk drossen. Toen in 1919 van Lam Meuloh uit met 8 oli fanten alle voor Tangse en Geumpang bestemde goederen konden worden opgevoerd en er te Koeta Radja nog enkele olifanten liepen die over waren, besloot men die nuttiger te gebruiken. Reeds vanaf 1913 werd de post Takengon, gelegen aan het Laut Tawar meer, over de zogenaamde "van Daa- len weg", op 102 km van Bireun, be voorraad door middel van door kleine paarden getrokken Japanse treinkarren. Men had te Bandoeng uitgerekend, dat het transport met olifanten goedkoper zou zijn. De karrentrein werd afge schaft. Olifanten zouden in het vervolg het goederentransport naar Takengon gaan verzorgen. De beesten werden hier niet als draagdier doch als trek dier gebruikt voor lange karren waarop grote hoeveelheden goederen konden worden geladen. Als onderstellen van de karren dienden affuiten van op Java niet meer gebruikt oud model verplaats baar geschut. De 4 dagen durende tocht over een verharde, zonnige weg in geacciden teerd terrein, beviel hun maar matig. Twee van de drie kolossen kregen er genoeg van en zijn tijdens het grazen bij een der marsbivakken hem ge smeerd. De enige overgebleven olifant werd naar Lam Meulo gezonden. Het tweede desertie geval deed zich voor te Lho Keutapang waar een las tige olifant, die aan een paal was vast gebonden het touw losrukte en met een stuk touw om zijn poot voor goed verdween. Ook te Koeta Radja werden twee olifanten gebruikt als trekdier. De grootste, Manis, kon met gemak een vracht van 6000 kg voortbewegen. Aan gezien de constructie van het door hem getrokken vehikel slechts een ge wicht van 3000 kg toeliet werd deze maximum prestatie alleen in dringende gevallen verricht, door 2 karren achter elkaar te spannen. Beide olifanten wer den aangewend voor het vervoer van barang van en naar de havenplaats Oleh Leh. In 1926 was te Koeta Radja nog slechts Manis aanwezig, die ge degradeerd was tot het trekken van een vuilniswagen. Een merkwaardig staaltje van vreemd, onbegrepen gedrag toonde Agam op een dag in 1929 te Lam Meulo. Na thuiskomst van het grazen wilde hij zijn stal niet meer binnengaan. Hij blèef er vlak voor staan. Alle middelen om hem te verlokken de stal te betreden, zoals het vriendelijk aanbieden van pisang, koekjes en ketella, mislukten. Ook het zo ver mogelijk naar achter verplaatsen van zijn rantsoen in de stal leverde geen succes op. De honger, dacht men, zou hem wel dwingen naar binnen te gaan. Maar niets hoor! Om 4 uur 's- middags was deze situatie nog niet veranderd. Hij ging wel mee grazen maar na terugkomst weigerde hij nog steeds. De stal werd nauwkeurig on derzocht op de aanwezigheid van slan gen en muizen waar olifanten als de dood zo bang voor waren doch er werd niets gevonden. Men hoopte dat hij 's nachts wel van mening zou ver anderen. Ook dat gebeurde niet! Om 2 uur werd luitenant Anten door de wachtcommandant gewekt met de alar merende mededeling, dat Agam in donker door het bivak wandelde, in de vrouwenloods potten, pannen en an- glo's (komforen) omver smeet en ver trapte blijkbaar op zoek naar ver snaperingen en zich thans schuurde aan een hoek van een barak waar ma rechaussees met hun vrouwen en kin deren gehuisvest waren, hetgeen nogal wat trammelant veroorzaakte. Beide op passers, die gewekt werden loodsten hem met tact weer naar zijn stal, doch ook nu vertikte hij het er binnen te gaan. Zij bleven verder bij hem nadat zij hem met een 20 m lang brigade- groepstouw hadden vastgebonden aan een der stalpalen. 's Morgens kwam de hoofdmandoer der dwangarbeiders met veel ampoens en djangan ambil marahs met een aan vankelijk bespottelijk gevonden plan om een stal om hem heen te bouwen, bestaande uit een pagar van bamboe- palen, waartussen atap van 1 m hoog. Dit geschiedde! Tot grote verba zing van alle tangsi bewoners bleef hij rustig in zijn nieuw hok staan. Hij voel de zich blijkbaar opgesloten. Het zou totaal geen inspanning voor hem heb ben betekend om het geval even om ver te drukken. Deze poppenkasten} heeft 1 maand geduurd tot op een mid dag een regenbui neerplaste en hij bij de eerste druppels zijn stal belazer ver liet en zijn stal binnen stapte. Wat Agam met zijn tingkahs heeft bezield bleef een raadsel. "Oom Piet" Slot volgt), 14

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1971 | | pagina 14