EEN WONDERLIJK NATUURVERSCHIJNSEL Boven Bandoeng ligt een kleine des- sa, Tjisaroea. Veel Europeanen hebben er niet gewoond, maar het is bekend om z'n uitgebreide bloemencultuur, spe ciaal "gerbera's" Ook telen de Indo nesiërs er allerlei soorten groenten. Wij hebben er een heerlijke vakantie doorgebracht en er schitterende wan delingen gemaakt. Van de eigenares van het huisje, waar we logeerden, hoorden we over het "verzonken" bos tussen de Tangkubanprahu en de Bu- rangrang. Natuurlijk waren we er erg nieuwsgierig naar en konden er ons geen voorstelling van maken. Maar het was 8 km lopen de berg op. En vertelde ze "in het bos leven nog toetoels". We moesten er een beetje om lachen. Toetoels op Java. Dat leek ons overdreven. 8 Kilometer vonden we maar een peuleschilletje. We besloten dus te gaan en op een zonnige morgen vertrokken we. Al gauw hadden we een kleine misreke ning te incasseren. Tot de weg, die naar het verzonken bos leidde, was het reeds 6 km tippelen. Toen we bij de zijweg kwamen, prijkte daar een bord: "Naar Sitoe Lembang 8 km". We keken elkaar aan "doen of te ruggaan?"... Doen. Stel je voor: terug gaan? Dat nooit. We gingen verder. Eerst viel het wel mee, maar hoe ver der we kwamen, hoe slechter en steiler de weg(?) werd. En het werd ook war mer, want al waren we in de bergen, het zonnetje begon al flink te steken. We kwamen na een uur voortploeteren over allerlei rolstenen bij een klein bamboe-bruggetje over een bruisend bergstroompje, dat de Tji Djanggil heet te. Na het brugje belandden we op een smal voetpad. Links en rechts hoog alang-alang en na een half uur verdween het pad nog slechts flauw zichbaar in het bos. We rustten even en overlegden of we nu heus wel ver der zouden gaan. Maar onze nieuwsgierigheid dreef ons voort. In het bos was het beslist kil en we hoorden af en toe wat vogel- gefluit. Ook minder leuke ervaringen deden we op. Af en toe kleefden er kleine bos-bloedzuigertjes (petjet) aan onze benen, ja, zelfs zat er wel eens een op onze wang. Gelukkig zijn ze ongevaarlijk en na wat bloed gegapt te hebben, lieten ze zich zwaar en dik weer op de grond vallen. Echter zagen we hier en daar in de weke grond ook afdrukken van diere- poten "tijgerpoten". Zou onze hospita dan toch gelijk hebben? Zaten hier wer kelijk nog "tijgers"? Toch maar verder. We klommen nog steeds. We hadden nu zo'n kleine twee uur gelopen vanaf de zijweg. Opeens werd het pad breder en be gon de weg te dalen. Er schemerde ook meer licht door de bomen. En daar opeens lag het voor ons "Sitoe Lem bang", het verzonken bos. Langs de oever van het meer, dat zich na de inzinking, had gevormd, stond het hou ten huis van de Indonesische houtves ter en z'n vrouw. Ze begroetten ons vriendelijk en bo den ons een kop thee aan, wat we dankbaar aanvaardden. De houtvester vertelde ons, dat het meer 1577 m hoog lag en dat de bodem nog steeds daal de. De bomen staan nog in het water, maar zijn alle dood. Soms vallen ze om, omdat ook de wortels sterven; met een doffe plons vallen ze dan in het water. In dat water ondergaan ze nog een vreemdsoortige verandering. Ze rotten niet; ze lijken te verstenen. Hij bracht ons naar z'n roeiboot en wees ons, dat ook die kleine boot een ver andering had ondergaan. Hij wordt steeds zwaarder en daardoor moeilijk te gebruiken en dan moet er een nieu we komen. We bleven nog een poos praten en roeiden ook een eind het meer op. lees verder pag. 19, le kolom, onderaan Rechts: De Tji Djanggil, een woest bergstroompje. Boven: Door een onverklaarbare daling van de bodem tussen twee bergen is dit bos onder gelopen. De in het water staande dode bomen maken een eigenaardige indruk. Beneden: Situ Lembang, het verzonken bos tussen de Burangrang en de Bukittoenggoeb. Het meer ligt 1577 m hoog. 18

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1971 | | pagina 18