nenlands bestuur de innigste wens. Een
ideale positie: gezag over duizenden
inlanders, deelname aan het beheer
over de kolonie. Langs die weg, op die
maatschappelijke ladder, zo menen zij,
wordt men vanzelf een man van ge
wicht en prestige, van eer en aanzien.
Maar Antoine las in het vierde studie
jaar Corneille, Racine en Molière en...
de nazaat van de een of andere Tar-
dieu die misschien een paar eeuwen
geleden deel uitmaakte van een franse
rondreizende komedietroep, die nazaat
voelde, trots de deeltjes degelijk Hol
lands en de deeltjes indolent maleis
bloed in zijn aderen, de lust in zich wak
ker worden om zich aan het toneel te
wijden. Ontken nu maar de wetten der
erfelijkheid! Vaarwel, binnenlands be
stuur! Zonder mij, dacht Antoine, mar
cheert dat zaakje ook wel. Waarin hij
werkelijk gelijk had. Trots de smeek
beden van zijn wanhopige ouders, die
hun grootste illusie, welker symbool
de zwaar gegalonneerde residentiepet
is, zagen vervliegen, was hij niet van
zijn voornemen af te brengen om de
planken te betreden. Evenals Papuss
zei hij, maar in het Hollands: "Quand
je veux, j'exécute" 3). Om geen tijd te
verliezen, verliet hij midden in de cur
sus de school en beraamde in alle
stilte, op welke wijze hij zijn doel het
snelst kon bereiken.
Dat had voeten in de aarde! Want
Indië is geen toneelschool rijk en to
neelspelers van beroep vond men er
niet. Noch van theoretische opleiding,
noch van praktische lessen kon er dus
voor hem sprake zijn. Wel zijn er in
Indië gezelschappen van dilettanten,
die op gezette tijden toneeluitvoeringen
geven, doch wat zou het hem baten,
indien hij zich bij zo'n gezelschap aan
sloot? Hij moest immers toneelspelen
en "daarvan leven". Voor hem kon het
acteurschap niet louter liefhebberij zijn,
verpozing of ontspanning in vrije tijd,
voor hem, pauper van geslacht tot ge
slacht, was het zaak roeping en beroep
samen te brengen. Zo hij iets onder
nam, moest zijn onderneming van den
beginne af slagen. Jaren van misschien
artistiek succes, maar aanvankelijk gel
delijk verlies, niet de onvermogende
die geen relaties heeft, kan ze door
staan. Roem wilde hij graag behalen,
hoe meer, hoe liever Tardieu is eer
zuchtig edoch... er moest ook ver
diend worden. Uit zijn aanstaand ar
tist zijn moest van meet af aan munt
geslagen. Wie zou hem anders het
dagelijks brood verschaffen? Men be
hoeft het de arme die zich van kinds
been af allerlei ontberingen heeft moe
ten getroosten, niet duidelijk te maken
dat de aarde geen lusthof van Eden is.
De achttienjarige Tardieu verheelde
het zich niet: hij stond voor een reu
zentaak. Gauw kwam hij tot het inzicht,
dat hij iets nieuws, een nieuwe kunst
moest scheppen. En van die nieuwe
kunst moest hij niet slechts de schep
per, doch ook de leider en de beweeg
kracht zijn. Innovator, acteur, regisseur,
OTTO KNAAP
Otto Knaap was een Indische jongen. Hij
werd op 29 juli 1866 te Cherihon geboren. Op
welke leeftijd hij voor zijn opvoeding naar
Nederland werd gezonden, weten wij niet.
Omstreeks 1895 of iets later duikt hij te Ba
tavia op als employé bij de K.P.M. Hij was
als vele Indische jongens bijzonder muzikaal.
Toen hij in Indië kwam, moet hij de illusie
gehad hebben in het Indische kunstleven een
rol te kunnen spelen: "Ik wilde het land dat
mij lief was mooi maken door te trachten de
muziek met meer oordeel te dienen". Om
streeks 1900 leerde hij in Batavia Au guste
Mahieu kennen, de schepper van de Komedie
Stamboel. Ofschoon zijn grote liefde naar de
klassieke muziek ging, werd hij gegrepen door
Mahieu's persoonlijkheid en diens natuurlijke
muzikaliteit. Zo'n natuur als Mahieu, evenals
hij een Indische jongen, zo'n vechter voor een
ideaal, zo'n doorzetter en avonturier sprak
hem aan. Mahieu stierf in 1903. Het bericht
vinden we in het BONDSBLAD van 11 juli
1903, het orgaan van De Indische Bond, een
vereniging die een samenwerking en een sa
mengaan van Indo-Europeanen met Indone
siërs voor stond. In hetzelfde nummer wordt
ook een inschrijving geopend voor een graf
tombe voor Mahieu. Onder de schenkers vindt
men zowel Europese als Indonesische namen.
Om op Otto Knaap terug te komen, hij heeft
het moeten afleggen tegen de "giechelende
datnetjes en eigenwijze heren" die de toon
aangaven in het Bataviase kunst- en muziek
leven. In 1905 ging hij naar Europa. Hij
kwam op de bonnefooi naar Amsterdam met
nog maar enkele honderden guldens op zak
en een gezin met zes kinderen tot zijn last.
Dank zij de hulp van vrienden deed hij zijn
intrede in Holland als muziekcriticus bij DE
TELEGRAAF en het AMSTERDAMS HAN
DELSBLAD. Het was een struggle for life,
maar Knaap sloeg zich erdoor heen met als
enige wapen zijn lach. Later vestigde hij zich
in Parijs. Na het uitbreken van de eerste we
reldoorlog begon het noodlot hem te achter
volgen. Zijn lievelingszoon Arthur sneuvelde
bij Verdun. Hij week uit naar Holland en
impressario en nog veel meer, dat alles
moest hij tegelijkertijd zijn. Op steun
behoefde hij niet te rekenen; alléén
moest hij door het gedrang der strij
dende mensheid. De proletariër staat
geen reddende engel ter zijde. Maar...
wat zou het nieuwe zijn? Een gezel
schap oprichten dat toneelstukken in
het Hollands zou opvoeren, och, het
aantal europese inwoners in Indië, dat
na afmattende arbeid onder de blake
rende tropische zon nog lust gevoelt
om den kunsttempel op te gaan, is
betrekkelijk zo gering, dat hij met zo'n
gezelschap stellig geen zaken zou ma
ken. Neen, dat ging niet. Toen werd
het hem opeens helder: zijn schouw
burg moest èn Europeaan èn Inlander
trekken. En ook de vreemde Oosterling.
Westerse en oosterse kunst had hij
samen te koppelen. En hij moest zich
bedienen van de in de kolonie alge
meen verstaanbare taal, met name het
Maleis.
Vooruit Antoine! Je richting heb je
nu bepaald, sla de handen duchtig aan
het werkl
Toen kwam de tijd van voorbereiding.
Wat Tardieu in die tijd heeft verricht, is
reuzenarbeid. Bij een Chinese uitdrager
kocht hij voor weinig geld boeken over
de toneelspeelkunst, over de regie,
over de geschiedenis van het toneel.
Van vrienden en kennissen leende hij
blijspelen en treurspelen. Ook schafte
hij zich een oud exemplaar aan van
"Duizend en één nacht" de inlander,
dat wist Antoine, is verzot op sprook
jes en wonderverhalen. Dat alles door
las hij met ware ijver, verslond hij met
leeshonger. Voor een verweerd spie
geltje oefende hij zich in gebarenspel
en plastische standen. De sprookjes uit
"Duizend en één nacht" werkte hij in
toneelstukken om. Het beschaafde Ma
leis verschilt aanmerkelijk van de ma-
leise omgangstaal, zodat hij ook het
hoog Maleis moest trachten machtig
te worden. Zonder leiding maakte hij
zich vertrouwd met viool-, gitaar- en
fluitspel. Want dat stond bij hem vast,
zijn acteurs en actrices moesten af en
toe zingen, precies als in een opéra-
comique; zo iets trekt en in de tropen
is men over het algemeen dol op mu
ziek. Hij zou dan enige mede paupers
viool, gitaar en fluit leren en zo een
orkestje vormen. Van dat onderricht
behoefde hij geen last te hebben; de
Indo's zijn bijna zonder uitzondering
muzikaal.
Met vijf of zes wijsjes kon hij voor
het gehele répertoire volstaan; voor
alle stukken konden ze dienst doen.
Je moet er dan maar de verzen naar
richten. Wat hebben volksstukken met
muzikaal karakter en al die hoge ge
leerdheid te maken? Las hij niet dikwijls
in Hollandse toneelstukken een of meer
lees verder volgende pag.
vestigde zich in Utrecht, maar hij kreeg geen
voet meer aan de grond. De laatste maanden
van zijn leven was hij volkomen zenuwziek.
Hij stierf plotseling op 3 mei 1917 in een
staat van totale ontreddering. B.d.N.
1