Olifanten in het leger op Atjeh (slot)
<zL)e liquidation,
Aankomst van het olifantentransport van Lam Meulo te Tangsé, 1921. Op de voorgrond (links)
de commandant van het hivak Tangsé, de le It. der Mar. P. Scholten. Rechts van hem de le It.
der Mar. J. W. Mentel, cdt. van het transport. Achter de hivak cdt. de sergeant der mar.
van der Pol.
In 1928 waren de bruggen en de
weg Lam Meulo - Tangse zo versterkt
en verbeterd, dat vrachtautovervoer
met niet te zware lading mogelijk was.
Eind van dat jaar kwam de opdracht
van het D.V.O. het olifantentransport
om financiële redenen te staken en te
vervangen door contractueel vastge
legd motortransport met een particu
liere onderneming. De Gewestelijk Mi
litair commandant en de Gouverneur
van Atjeh (kolonel C. A. Rijnders en
het hoofd van Gewestelijk Bestuur,
Gouverneur Goedhart) hebben beiden
nog een poging gedaan der Atjeh tra
ditie getrouw, het transport te hand
haven, doch daarop werd negatief ge
reageerd. Of het een besparing zou
zijn werd door velen betwijfeld.
De olifanten van Lam Meulo moes
ten verdwijnen, maar hoe en waar
heen? En hiermede begon een trage
die. Het D.V.O. gaf opdracht tot "open
bare verkoop". De toenmalige divisie
commandant W. Schilling noch luite
nant Anten zijn er ooit achter gekomen
welke slimmerik dit heeft bedacht.
Op voorstel van laatstgenoemde
stelde Kapitein Schilling zich in verbin
ding met het agentschap Hagenbeek te
Medan. Het antwoord luidde: "Momen
teel geen belangstelling". Daarop werd
een advertentie geplaatst in de Deli
courant en in het Atjeh blaadje. Er
kwam één brief van een Deli planter,
die een van de olifanten wilde kopen
voor één rijksdaalder! In overleg met
het D.V.O. werd toen besloten Radja
te verkopen aan de Artis te Amsterdam
en Agam ten geschenke te geven aan
de sultan van Djocjakarta. De 3 res
terende olifanten zouden worden onder
gebracht te Tangse in afwachting van
gegadigden.
Na dit besluit kwamen de moeilijk
heden van het vervoer naar Medan. Als
1ste oplossing werd gekozen vervoer
per Atjeh tram. Men had dan het voor
deel dat Lam Meulo, dat sinds 1906
door een zijlijn met het hoofdnet van
de Atjeh tram was verbonden, kon
worden gebruikt als plaats van inla
ding. Al dadelijk bleek dat deze smal
spoortram geen veewagen bezat, die
groot genoeg was voor het vervoer
van de kolos Radja. Een platte wagen
zou omgebouwd moeten worden tot
een soort versterkte stal, die 3000
kg zou kunnen dragen. Dit werd te duur
geacht. Bovendien beek echter later
nog, dat de gezamenlijke hoogte van
het platvorm boven de rails plus de
hoogte van Radja een beletsel was om
enkele spoorbruggen te passeren, die
een te lage overkapping hadden van
houten dwarsliggers. (Deze bezwaren
hadden destijds niet gegolden voor het
overbrengen per trein naar Koeta Radja
van de eerste 3 olifanten die in 1912
en ook die later waren gevangen en
per trein van Telok Seumawe waren
vervoerd. Zij waren, zoals gezegd,
slechts 5 a 7 jaren oud. Ook de brug
gen in dat traject vormden toen geen
hindernis).
De 2-de oplossing was vervoer per
boot van de Koninklijke Paketvaart
Maatschappij. Geëmbarkeerd zou wor
den te Sigli, maar deze plaats heeft
geen haven met kade. De schepen
ankerden bij aandoen van de kust
plaats op de ree. Het vervoer van en
naar het schip van vrachtgoed ge
schiedde per tongkang. Voor Radja
werden er drie met elkaar verbonden,
waarop een zwaar houten dek werd
aangebracht. Met bamboe en atap
werd daarop een soort stal opgericht.
Gewacht moest worden op een K.P.M.-
er met dekaccomodatie. Natuurlijk ook
op gunstig weer en kalme zee. Toen
het eindelijk zo ver was werd Radja
naar zijn vaartuig geleid en met lekkers
in zijn stal gelokt. Hij betastte met zijn
slurf even het dek, draaide zich om en
liep terug naar de tangsi, waar hij tij
delijk was ondergebracht.
De 3-de oplossing bleef over nl.
een mars van 400 km over de as-
weg naar Besitang en daar verder per
breedspoor van de Deli Spoorweg
Maatschappij naar Medan.
De twee olifanten vertrokken samen
met hun oppassers en geleiders onder
dekking van een brigade marechaus
sees.
Het was ontroerend te zien, hoe het
hele bivak Lam Meulo, officieren, on
derofficieren, marechaussees, vrouwen
en kinderen 's nachts bij het vertrek
aanwezig waren om de beesten uitge
leide te doen en voor het laatst te ver
wennen met versnaperingen. Tegelijker
tijd vertrokken ook de drie overgeble
ven olifanten naar Tangse. Een stukje
Atjeh traditie was weer verdwenen.
Aan de bivakcommandanten langs de
noordkust: Merdoe, Samalanga, Bireu-
en, Telok Seumawe, Lho Soekoen, Pan
ton Laboe en Langsa was verzocht
voor de nodige voeding te willen zor
gen en zo nodig hulp te willen verle
nen. In elke tangsi werden de mare
chaussees, de bewakers en de olifanten
feestelijk ontvangen. Hoewel de dieren
in hun kratten de voeding (behalve
gras) voor onderweg overnachten, in
de kampongs tijdens de 30 dagen du
rende mars, bij zich droegen, hebben zij
daar nimmer gebruik van behoeven te
maken. Overal stroomde de bevolking
samen en werden zij met grote belang
stelling vriendelijk begroet. Bossen pi
sang, zakken met padi werden vrijgevig
aangebracht. Vooral de Atjehse vrou
wen muntten uit in het toestoppen van
allerlei lekkernijen. Wel vroegen zij de
olifanten even te mogen aanraken, het
geen werd toegestaan. Ook de dieren
vonden het best.
Ernstige moeilijkheden hebben zich
gedurende de mars niet voorgedaan.
Enige last veroorzaakten overdekte
bruggen, die zij weigerden te betreden.
Dan moest ter wille van de olifanten
de brigade soms een paar uur stroom
opwaarts door het terrein marcheren
om een doorwaadbare plaats te vin
den. Ook voor paarden, toonden zij
angst door schrikken en neiging er van
door te willen gaan.
Toen ook de weg Tangse - Geumpang
geschikt was gemaakt voor het gebruik
van vrachtauto's moesten ook de 6 te
Tangse gestationeerde olifanten ver
dwijnen.
Hiervan werden er drie aan dieren
tuinen in Nederland geschonken, een
aan de soesoehoenan van Soerakarta
en twee verkocht aan de heer Berthold,
handelaar in dieren, die te Gloegoer
in de rand van Medan een kleine
dierentuin bezat. (We vermeldden reeds
dat Baroe werd doodgeschoten).
De van Lam Meulo in 1929 naar Ne
derland verscheepte olifant Radja was
op 21 oktober in Artis te Amsterdam
aangekomen. Hij werd verkregen door
tussenkomst van het Deli proefstation
te Medan. Artis betaalde daarvoor
1074,30, de vracht inbegrepen. Het
dier stierf 10 september 1939.
De Rotterdamse Diergaarde ontving
op 24 mei 1933 van het Militair Com
mando te Koeta Radja de vrouwelijke
12