DE VERTELLERS VAN DE DODENSPOORWEG Onder redaktie van G. H. Bartman Dit is historische stof van uitzonderlijke betekenis Maar helaas hebben wij geen historici in ons midden om deze stof te bestuderen, systematisch te bewerken, ordenen en ten slotte te bundelen tot een boek. Iedere historicus zou hieraan een levenstaak hebben. Wel hebben wij (nog) in ons midden de mensen die er geweest zijn. En zij zullen vertellen en getuigenis afleggen van hun er varingen en belevenissen uit die barre tijd. Opdat zij die na ons komen weten dat niet alles verloren is. We maakten nog verschillende bombardementen mee. Ook in het rubberbos. We sprongen dan vrijwel allen in eenmansgaten. Alleen Williams (Aussie sergeant, deed la ter een poging tot zelfmoord) dook een keer in een struik vol bijen. Hij kwam er bekaaid af. Dagenlang had hij koorts. (Dit is dus hetzelfde kamp van Bodenstaf, van de Jap met een kikker in zijn pet). Niet lang na dit voorval verlieten we dit rubberbos kamp en kwamen per spoor weer in kamp 100 terug (we reden langs 18 en 80, maar ik herkende vrijwel niets meer). Alles was overwoekerd door de natuur. Onderweg bleven we een paar dagen in een kamp vlak bij het vroegere Retpu. Daar was al een groep P.O.W.-ers, maar daar mochten we geen contact mee hebben. Ik her kende Lt. ter zee J. van Grondelle, die mede met een kapitein (KNIL) de leiding had. 's Avonds stak ik de fictieve grens over en heb heel wat met hem afgepraat. De Japse baas was een zekere Ambie. Daar hij met "meneer" moest worden aangesproken en het woord hiervoor "san" was en achter de naam moest worden gezet, was zijn naam dus Ambiesan. Een strenge, niet on rechtvaardige baas die toestond, als we goed de groente en vruchten (veelal djeroeks) hadden overgeladen een "enkele" vrucht ter plaatse op te eten. Na een paar dagen vertrokken we verder per vrachtwagen en kwamen tegen het vallen van de duisternis in kamp 100 aan. Kampcomman dant Kapitein van Beek werd erbij gehaald en ook de En gelse kampleider om ons in ontvangst te nemen. Zijn eerste woorden waren: "Ik had jullie al afgeschreven, want er was bericht doorgekomen dat jullie door bombar dementen waren omgekomen. "Gelukkig maar dat dat niet zo was. Hoeke had alle namen van gestorven kameraden opgeschreven en overhandigde de lijst aan van Beek. Zo werden we weer in kamp 100 opgenomen. De volgende dag zag ik de verandering in het kamp. Al de oude stin kende barakken waren afgebroken en we waren nu gelegerd op betere en droge grond. Ik vond mijn koemiegenoten terug behalve een paar waaronder Piet, de fabricagechef van de s.f. Soedhono (Madioen) die hun laatste strijd ge streden hadden. Ook de Haas was gestorven. Bij een massale dodenherdenking door de Jap georgani seerd, waarbij ook de Jap de nodige eer bewees, heb ik zijn graf nog opgezocht en voorgoed afscheid van hem genomen. Het leven ging weer gewoon door. Alleen moeten we nu de baan onderhouden, bruggen herstellen en heipalen met primitieve middelen in de grond slaan. Drie lange palen (om de te heien paal heen) een katrol bovenin, waarover een zeer lang touw liep met aan de ene kant het heiblok en aan de andere kant: wij, een man of tien. We trokken het gewicht van het heiblok makkelijk op en het werk was dus licht, maar je werd gek van het deuntje: itji, nie, san, sie,...boem! Itji, nie, san, sie...boem! (zon soortgelijk deuntje dat de koelies op Java zeiden: oelopis koentoel). Als je 's avonds op je tampatje lag, galmde het deuntje nog na: Itji, nie, san, sie...boem. Weddenschappen met de Jap kwamen vaak voor, vooral onder rusttijd, het ging vaak om een sigaretje (die de Jap dan moest fourneren). Twee ervan herinner ik me goed. 20 Nono Brands, Otto van Ghert, Bram Tuinenburg en ik moesten een zware balk van 3 m lengte over een af stand van 20 m op onze nekken vervoeren. Het ding was zo zwaar niet of we konden hem wel op onze nek krijgen. Maar we hadden er die dag om een of andere reden niet al te veel zin in. Het was vlak voor "jasumee" en om dan nog zulk zwaar werk te verrichten, nee...niet veel lol. De Jap die de supervisie over dit werk had, was de poteling een werkelijk sterke Jap, die dikwijls met zijn kameraden zat te stoeien en meestal won. 't "Goerah, goerah" klonk, maar opeens zei Bram: "Hantjou, this is no good tenah. Veel te zwaar". "Wat zwaar", zei de Jap, "niks zwaar, dat kan een Japanner op zijn nek nemen en jullie met z'n vieren niet eens". Nou, we zagen direct onze kans: "Wedden dat je het niet kan", zeiden we toen. "Aangenomen" (dit gesprek verliep natuurlijk in ons kamptaaltje, hetgeen een mengel moes was van hollands, engels en japans). We tilden de balk op zijn nek, nadat hij me zijn geweer had toegeschoven: "Goed vasthouden en niet schieten zei hij met zekere humor. De Jap liep een paar wankele stappen en we waren al bang dat we toch die balk moesten dragen, maar onder onze aanmoediging en rood van inspanning liep hij door en deponeerde de balk op zijn bestemde plaats. "Bakairo", zei hij slechts, maar voorlopig hadden we een slof. Een andere weddenschap ging tussen de Jap en een Amerikaanse farmersknecht. Dat was zo: Het was weer rust en we zaten of lagen langs de weg die door de regens wat modderig was geworden. Langs kwam toen een kar, getrokken door 2 koeien. Vlak voor ons zeeg een koe neer en dacht zeker "doe het zelf verder alleen, maar ik laat het afweten voor vandaag". Op de kar een Jap met zweep die hij kwistig misbruikte op het dier. De koe bleef echter onverstoord liggen. De Jap stapte in de modder, begon weer te slaan en te trekken, gleed uit en viel met zijn zitvlak in de modder. Nou was de boot aan. Het arme dier kreeg ervan langs, zo erg dat het een Amerikaan te gortig werd. Hij sprong op en beduidde de Jap, dat hij de koe kon laten opstaan, maar dat hij dat natuurlijk deed voor sigaretten. "O.K.", zei de Jap. "Ja", zei de Yank tegen ons, ik doe het zelfs zonder slaan. "Nou, dat wilden we allemaal wel eens zien en gingen er eventjes echt voor zitten. In een paar tellen had hij het beest overeind. Hoe hij dat deed? Wel, hij kneep de koe de neusgaten en bek dicht. Het beest werd benauwd en sprong overeind om aan adem te komen. Simple comme bonjour. De Jap ging weer op de wagen en vervolgde zijn weg. Achter hem liepen zo n veer tigtal koeien onder de hoede van een Aussie. Het oponthoud met de kar bezorgde ons een koe, die heel slim en vlug door een paar jongens het bos ingeloodst werd, geveld, geslacht, in stukken gesneden en in de lege etenstonnen terug naar de keuken gebracht. Alles in de tijd van pakweg 10 minuten. De Jap heeft niets gemerkt, tenminste toen niet en de Aussie deed een oogje dicht. Later kwamen zij naar de ene koe zoeken, maar toen was die koe al in het avondeten verwerkt. Langzamerhand verlieten vele zieken- en andere soort transporten ons kamp. Het werd wat leger en wat het eten betreft, beter. Ook kregen we toen Wim Kan (uit 108) op

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1971 | | pagina 20