^liit cJ-let t^and, d^ackt welke geleid hebben tot de tegenwoordige situatie. In de laatste jaren van de rege ringsperiode van Sultan Hamengku Buwana VII (1877-1919) was er een ernstige ver slapping in de aandacht voor de danskunst ontstaan. Vrezend dat deze inzinking fataal zou worden voor het voortbestaan der oude danstradities, hebben enkele broers van Sultan Hamengku Buwana VIII (1921-1939), in 1918 de dansvereniging Krida Beksa Wirama opgericht. Het waren Pangeran Arya Surjadiningrat en Pangeran Arya Tedjakusuma.t die, samen met Raden Mas Djajadipura, aanvankelijk opbotsend tegen een muur van kraton-conservatisme, het initiatief hiertoe namen. Hier brak ai een begin van het democratiseringsproces door, omdat de kratondanskunst nu ook toegankelijk werd gemaakt voor niet-adel- ijken van buiten de kraton. Deze school, die in de voor-oorlogse periode tot grote bloei is gekomen bestaat nog steeds. Hier werd tevens een begin gemaakt met de modernisering der lesmethoden. De leerstof werd naar westers voorbeeld gesystemati seerd, op schrift gesteld en onderwezen: Een periode van vernieuwing was aange broken. En in 1923 kon onder leiding van Sultan Hamengku Buwana VIII ter gelegen heid van het 25-jarige regeringsjubileum van Koningin Wilhelmina weer een, volgens ou de tradities groots opgezette wajang wong opvoering gegeven worden, die enkele da gen duurde. Een opvoering, waarin echter verschillende vernieuwingen waren opge nomen. De acteurs droegen nu danskronen, waar aan de karakters uit de wajangverhalen makkelijk te herkennen waren. Aan deze hoofdtooien werden oorsieraden toege voegd, die samen met de aloude bladvor- mige versiering boven het oor, één har monieus geheel vormden. Een danskroon van afwijkend model in de vorm van een vogel met gespreide vleugels, deed even eens zijn intrede. De buntal, een bloemen slinger van aan elkaar geregen bloempjes en blaadjes, was nu van kleurige papieren kunstbloemen gemaakt. De buntal wordt achter onder de gordel bevestigd; de uitein den hangen vóór aan beide zijden af. De gordels, gespen, borstsieraden, arm- en polsbanden der danseressen werden op nieuw in zilver gecopiëerd. Bij de serimpi en bedaja werd hier nog aan toegevoegd een diadeem van zilverplaat: djamang, waarin van voren een grote struisveer was gestoken. Aan het rode masker van de ke- lana werd een verguld masker toegevoegd. Voor het overige was de kleding in grote trekken hetzelfde gebleven. Overzien we de tegenwoordige situatie, dan blijkt, dat ondanks ingrijpende sociale en politieke veranderingen van de laatste kwarteeuw, de tradities aan het Jogjase hof in ere zijn gehouden, zoals we dat bij het optreden van de dansgroep hebben kunnen zien. Hier volgen in aansluiting op het bo venvermelde, nog een aantal in het oog lopende kenmerken, waaraan men de Jog jase stijl kan herkennen: De korte dansbroeken tot over de knie: lantjingan, zijn vervaardigd van tjindé, even als de danssjerpen: sondèr. De roodge bloemde zijden tjindéstof wordt niet in In donesië vervaardigd, doch sinds eeuwen uit India ingevoerd. Tegenwoordig is deze stof op Java bijzonder schaars geworden, zodat men zeer zuinig is op het nog aan wezige materiaal. De gebatikte kains tonen het vorstelijke parang rusak patroon, dat binnen de kraton nog steeds bindend is voor de vorst en zijn familieleden, al mag het tegenwoordig, zij het in afwijkende ver sie, ook buiten de kraton door het volk gedragen worden. De dansers dragen de kain, in de lengte dubbelgevouwen, zodanig om het middel, dat beide uiteinden midden voor in plooien afhangen. Bij de vrouwen wordt de kain enige malen om het middel geslagen. Het overblijvende uiteinde hangt links opzij af. De grootte van het parang rusak patroon houdt direct verband met de figuur, die uitgebeeld wordt. Zo is het gro te parang rusak barong patroon voorbe houden aan bepaalde krachtige vorsten uit de wajang. Deze regels worden ook door de dansgroep gevolgd, met dien verstande, dat de karakters van de „tegenpartij" in de wajang wong scènes direct aan een nuan ceverschil in het batikpatroon te herkennen zijn. Hier is de parang rusak gecombineerd met het sawat patroon, dat een gestileerde garuda (staartveren, omsloten door twee vleugels) voorstelt. Deze kains worden ge dragen door: Kelana, Rahwana, dèwi Lara- sati. In de Lawung dans, die een klasse apart vormt, ziet men op de kains een groot kawung patroon, gecombineerd met sawat. Volledigheidshalve noemen we hier nog de geblokte kain poleng, die gereserveerd is voor de held Bima (Werkudara) en voor de aanvoerder van het apenleger Hanuman (Senggana). En verder voor Semar, de va der van de panakawan (dienaren) Gareng, Petruk, Bagong, welke laatsten een patroon dragen van grote vierkanten, samengesteld uit zwarte en witte driehoeken. Een speciaal, vleugelvormig dansattribuut, op de rug gedragen, is de praba, een stra lenkrans, die uitsluitend is voorbehouden aan goden, vorsten en aan de held Gatot- katja. Deze praba wordt met touwtjes om het lichaam geknoopt. De lagere figuren, zoals reuzen, demonen, alsmede apen enz., dragen onveranderlijke maskers. Hun kains vertonen gewoonlijk het bangun tulak patroon: indigo-blauwe achtergrond met grote witte ruit in het mid den. Deze kain wordt van voren omgehan gen, terwijl beide slippen opzij en achter breeduit worden geplooid. De acteurs wor den slechts summier gegrimeerd. Wat rou ge op de wangen; bijschilderen van wenk brauwen, snorren en eventuele ringbaard jes is voldoende. Toneeldecors ontbreken. Bij uitzondering wordt een enkel rekwisiet gebruikt. Nog steeds wordt de open pen- dapa-rumte als het ideale toneel gezien. In tegenstelling tot serimpi en bedaja, die in danspas uit de verte aankomen, verschij nen de overige dansers eerst aan de zij kant van het toneel, waar ze in geknielde houding - één been gestrekt, één been ge bogen -, hun aanwezigheid kenbaar maken. Pas na het brengen van de eerbiedige groet, beginnen zij met hun dans. Op de zelfde wijze gaan ze ook weer af. Dit geldt ook voor de danseressen, die echter met hoog opgetrokken gekruiste knieën op de grond zitten. (slot volgt) A. Veldhuisen-Djajasoebrata R. S. Wassing Hierbij nog enkele Javaanse rijmpjes voor Pa Pittie. 1. Waarom, wat is dat Sego rawon iwa babat. (Nassie rawon met gebakken pens.) 2. Tietutuit, damar mati milió Kientel lunggoh dingkli(h) Sabu nikel nggadé duwi(t) (De lamp dooft uit, ga naar huis.) (Pad zit op een krukje) (Glimmende buikband, maar heeft geen geld.) 3. Pring pódó pring mas Ketan sarikójó Njanding poeto njanding mas Adem kemulono Kemulan kemal lori(h) Telung wulan ora nili(k) (Bamboe is bamboe, broeder) (Kleefrijst lekkernij) Laten we samen door 't leven gaan, broeder) (Als 't koud is, dek me dan toe.) (Toegedekt met een gestreepte deken.) Al 3 maanden kijkt hij (zij) niet meer naar me om.) 4. Tihtir buni né kentong Asep gedé, umah tebakar Odjo kwatir kantong kossong Duwi(t) gede durung di toekar (De Tong-tong slaat alarm.) (Grote rookwolken van een bran dend huis.) (Maak je niet bezorgd, dat mijn zakken leeg zijn) Het grote geld is nog niet gewis seld.) 5. Dan is er nog dit Javaans grapje. Soer lès pè nèn, wis ring moe ten (soesoer teles pénen, wis garing 'moeten) Een natte tabakspruim drogen; is hij droog, dan weer besabbelen. 6. Boer nas koppen, ti does tallen. (Boeboer panas, kokoppen, tai wedoes oentallen.) Warme pap in je mond houden, geite keutels doorslikken. Is z.g. een Engels raadseltje. Als je 't vlug zegt, klinkt 't inderdaad als Engels. In Ambarawa heb ik geleerd van de anaks-kolong. Als ze uitzwermden de tangsi uit naar school of elders, liepen ze meestal in navolging van de Papa's in gelid. Daar bij zongen of dreunden ze de volgende deuntjes op. Meestal op kazerne-wijs jes: 1. een twee, een twee, Sego wadang iwa tempé. 2. ling kerek, ling kerek, Wong Keling perek. 3. Gantung Soesis, gantung tali Otkerdom njonjah tangsi. Pim

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1971 | | pagina 8