De Orang Kalang Ambarawa
Naar aanleiding van het artikel on
der „karang" van mej. M. Proost (Tong-
Tong 15-5-1971) het volgende: Mij is
wel de orang kalang (dus met een I)
bekend. Mijn oudste broer woonde en
werkte op de rubber- en koffieplanta
ge „Doro" op de helling van de Sla-
met, Pekalongan. De bevolking aldaar
wist te vertellen, dat er op de grens
van de residenties Pekalongan/Sema-
rang mensen woonden, van wie de
rugwervel was uitgegroeid tot een ru
dimentaire staart. Zij hielden veel van
honden, hetgeen vreemd is bij Indo
nesiërs, die alleen van katten houden,
niet van honden.
De orang kalang, zoals zij werden
genoemd, zeiden, dat zijzelf van hon
den afstamden, daarom hun liefde
voor honden. Zij werden door andere
dorpen min of meer geschuwd en
woonden daardoor bij elkaar. Ik was
toen plm. 15 jaar en weet dus niet,
heb niet onderzocht, in hoeverre dit
alles op waarheid berust, maar het is
toch altijd zo, dat wat de bevolking
vertelt, meestal wel waar is.
Ik en mijn broers en zusters logeer-
deh veel bij mijn bovengenoemde
broer. Een aardige bijkomstigheid is:
op die onderneming kwamen grote
kikkers voor, echte bangkongs, zo
groot als een splitglas. Eén kikker
kwam geregeld bij mijn broer binnen
en at dan gemoedelijk met de hond
rijst uit zijn bord. Het was een leuk ge
zicht, die twee samen uit één bord te
zien eten.
Hoe komt men erbij, om Nederland
een kikkerland te noemen. Alleen, als
men hier een wandeling maakt naar de
vennen, b.v. bij Tilburg, ziet men daar
kikkers.
In Bandung, als ik met de fiets naar
kantoor reed, zag ik ettelijke, door
auto's overreden kikkers.
Een kikkerconcert hoorde ik in de
16 jaar, dat ik hier ben, slechts één
keer.
Op de onderneming ,,Doro" liepen
nog koningstijgers en panters rond.
Als wij 's middags bij de administra
teur, de heer van den Berg, op de thee
werden uitgenodigd en wij 's avonds
naar huis moesten, werden wij vóór
en achter begeleid door koelies met
flambouwen, om ons dat ongedierte van
het lijf te houden. En 's nachts konden
wij niet naar de in de bijgebouwen
gelegen w.c.'s, dat was te gevaarlijk.
Maar de bewuste orang kalang zul
len er nu nog wel zijn, denk ik.
F. RETEL HELMRICH.
H. L. Dieduksman schrijft over de
„Karang": Heel lang geleden heb ik
ergens eens iets gelezen over de
„Wong Kalang". Het waren mensen
met een uitgegroeid staartbeen, een
korte staart. Ze behoorden tot de sla-
venkaste en woonden in de Djokjase
kraton. Wat het woord „kalang" be
tekent, wist D. echter niet.
De heer Oosterman veronderstelde
dat misschien de Badoejs in Bantam
bedoeld zouden kunnen zijn, maar dat
denkt de redactie niet. De stam der
Badoejs is algemeen bekend; ver
scheidene ethnografen hebben erover
geschreven.
„Mensen met een staart" waren in
de desa's tegen Bantam aan wel meer
bekend. Ook in kampong Tjiwaringin in
Bogor woonden er twee. Eén van hen
werd mij aangewezen, een vrouw.
Toen ik er later nieuws in meende te
bespeuren voor het Bataviaasch
Nieuwsblad (waar Tjalie werkte), ging
ik er speciaal op uit om zulke mensen
te zoeken. Hierbij kwam ik al spoedig
in contact met de bioloog dr. Sody.
Deze toonde zich echter helemaal
niet verwonderd. Volgens hem kwam
het verschijnsel overal ter wereld voor,
zij het in zeer geringe mate. Hij noem
de geloof ik het getal 20.000: één op
de 20.000 mensen had zo'n staartach-
tig uitgroeisel.
Toen ik er dus over hoorde praten
als over een soort mismaaktheid, ver
ging me te enen male het verlangen
om erover te schrijven. Ook toen ik
later elders op Java erover hoorde
spreken heb ik er geen aandacht meer
aan besteed. Om de waarheid te zeg
gen, heb ik later ook nergens anders
bevestiging gehad van de opinie van
dr. Sody.
Mijn vader was als Totok een „nuch
tere Europeaan", die mij in zijn geest
opvoedde, en waardoor ik later ook
geneigd was om ongewone zaken als
„nonsens" te beoordelen. Merkwaardig
'genoeg was mijn vader zelf mediamiek
en lag hij af en toe met zichzelf in de
knoop. Ik zelf was net zo lang óók
nuchter (mijn moeder als Indo-Europe-
se was minder kortaf dan mijn vader)
tot ik met eigen ogen zag of met ei
gen handen voelde dat bovennatuur
lijke dingen inderdaad bestaan kon
den. Sindsdien verwees ik niet zo gauw
meer volksverhalen „naar het land der
fabelen" en betreur ik het nog steeds
dat ik veel overleveringen niet exact
heb onderzocht.
Deze merkwaardige zaken, die dus
„waar of niet waar kunnen zijn", be
horen tot de typische erfenis van elke
Indischman.
T.R.
We plaatsen hier tot slot nog twee me
ningen over het ontstaan van de naam
Ambarawa, met vooral excuses voor de
sterke bekorting van Retel Helmrich's in
zending. Etymologie (woordafleiding) van
Indonesische en Indische namen is een ge
liefd stokpaardje van menige Indischman,
maar we mogen er toch werkelijk niet te
veel plaats voor opvragen van Tong-Tong,
dat after all geen vaktijdschrift is.
Hier dus nog even:
Wat de heer Kiliaan zegt in Tong-Tong
No. 23 onder „Naar aanleiding van
is juist: eerst het zelfstandig naamwoord en
dan pas bijv. het bijv. naamwoord. Maar
daar gaat het hier niet om; het gaat om de
plaats die je bereikt, als je de rawa over
steekt, dus niet om de naam van de rawa
zelf. Ik ben misschien ook fout om ngam-
bah te vertalen in „doorwaden" in plaats
van oversteken. De weg Bawen-Ambarawa
bestond toen nog niet, zodat je per prauw
de oversteek naar Ambarawa moest maken.
(Ambach-Rowo).
L. M. F. BUSSELAAR
Waar die dessa's hebben gelegen is
waarschijnlijk het aardige plaatsje AMBA
RAWA uit de grond verrezen. Amba-rawa
betekent niet letterlijk: „wijd, breed moe
ras", maar eerder „de weg nemen tussen of
over moerassen". (De letter h is hierbij
weggevallen).
„Wijd, breed moeras" heet in het Ja
vaans: „Rawa amba". (Boven de a's be
hoort een klein o'tje te staan, om er de O-
klank aan te geven. Het Javaans kan in
het Latijns letterschrift niet zuiver weerge
geven worden. Dat kan enkel en alleen in
het Javaanse letterschrift, het HONOTJO-
ROKO dat uit 20 Aksara's bestaat. Maar
met deze 20 letters (klanken) zijn we nog
lang niet klaar. Er komen nog de nodige
„Sandangans" (bekleedsels) bij te pas, de
pèpèts, de ulu's, de patèns (klankdovers),
de taling taroeng, de soekoe's, de pasan-
gans etc. etc.).
Om bij AMBARAWA te blijven: Wij zullen
maar aannemen dat dit stadje is genoemd
naar de Rawa Amba (het wijde Moeras).
Om aan de naam een welluidende klank
te geven, werd het tweede woord vooraan
geplaatst en het eerste woord eraan vast
gehecht: AMBARAWA. Beide woorden van
verschillende betekenis sluiten lekker aan.
Andersom niet. Dan zou het worden:
RAWAAMBA. Dat „tjotjokt" niet.
Het is echter niet uitgesloten dat ge
noemd stadje heel vroeger AMBA(H)RAWA
heeft geheten. Dus tóch een „papan" (oord)
tussen de moerassen door. Een oord door
moerassen beheerst (Ambah rawa).
J. W. G. RETEL HELMRICH
ABONNEES AMERIKA
Tong Tong niet ontvangen of
beschadigd en U wilt gauw een
ander exemplaar? Bij Roy Stee-
vensz, 11543 Buell str., Santa Fe
Springs, California 90670 kunt U
er om vragen.
Naar Den Haag schrijven duurt
te lang!
15