gezien en gegeten, die niet alleen van
uitzonderlijke afmetingen zijn, maar
ook qua smaak een wezenlijke open
baring zijn. Bij Modjokerto werd in 'n
dergelijke tuin de proef genomen met
de aanplant van de „djeruk keprok"
(mandarijn) op lager gelegen gronden
en het veredelen van de „djeruk Bali"
(pompelmoezen) en andere waardevol
le fruitbomen. Van dit proefstation heb
ik enige tjangkokkans van de djeruk
Bali betrokken, om ze op eigen erf te
planten. Na 4 a 5 jaren waren de re
sultaten verbluffend. Trossen van 4 of
5 vruchten bij elkaar waren geen zeld
zaamheid. De boom moest aan alle
kanten met bambustellages worden ge
stut. In het kort, het werden bomen,
waar men U tegen zegt en vooral de
vruchten vielen goed uit, want deze
waren sappig, suikerzoet en zonder
de minste zweem van wrangheid.
Behalve deze maatregelen werd ook
de industrie en de emigratie geïntensi
veerd, gepropageerd en bevorderd. Wij
kunnen allen de hoedenindustrie van
Tanggerang en de keramische pro-
dukten van Depok en Trenggalek.
Wat de emigratie betreft, reeds in
het jaar 1905 werd de Javanen-koloni
satie op Gedong Tataan opgericht en
omdat deze zo goed slaagde volgden
in 1921 die van Kota Agung en in 1932
die van Sukadana, alle in de Lampong-
se Districten, waar later ook de I.E.V.-
kolonisatie, de „Giesting", aan de voet
van de Tanggamus, werd begonnen,
later gevolgd door die te „Berasan" in
Zuid-Banjuwangi.
Te oordelen naar bovengenoemd
spreekwoord is de Indonesische tani
reeds met zeer weinig tevreden. Van
zijn kindsheid af is hem het gezegde
bijgebracht: „Dahulu badjak dari dja-
wi" (eerst de ploeg, daarna de koe).
Om een goed inzicht te krijgen van het
huishouden van een doorsnee desa
man zullen we hier even enige officiële
cijfers de revue laten passeren. Gecon
stateerd kan dan worden, dat er in de
dertiger jaren 8 miljoen grondbezit
ters, de z.g.n. „gogols" (kerndorpers)
waren, die elk de beschikking hadden
over 0,9 ha. sawahgrond, dit is dus
iets meer dan de oppervlakte van 1
bouw 0,7 ha. Het woord „bouw" is
afgeleid van „bahu" (schouder), waar
mede dus blijkbaar bedoeld wordt de
oppervlakte, die gemakkelijk door één
man kan worden bewerkt (zijn schou
der onder kan zetten).
Er bestaan twee soorten van recht,
welke op de gronden kan worden uit
geoefend, n.m.l. het „jasan" (erfelijk
individueel) en het communaal bezits
recht. Voorts worden de desabewo
ners ingedeeld in de stemgerechtigde
kerndorpers en de z.g.n. „anggurans"
(letterlijk „nietsdoeners"), of ook wel
„wong numpang" (opgezetenen) en
„indungs" (ambtelozen) geheten. Ge
lukkig, dat door de sterke binding van
familie-, groeps- en dorpsgemeen
schap tot gevolg heeft, dat gezien het
feit, dat de rijstcultuur een arbeidsin
tensieve is en daarnaast ook nog he
ren- en desadiensten moesten worden
verricht, kunnen ook zij in het arbeids
proces worden ingeschakeld. Daarbij
kent de desasamenleving nog het
,,sambat-sinambat"-stelsel, of ook wel
„gotong-rojong" of „tulung-menulung"
geheten, waarbij'men elkander steunt
en bijspringt op haast elk gebied; alle
lusten en lasten worden door de ge
hele samenleving gedragen.
Uiteraard behoeft die hulp niet al
tijd gratis te zijn, hetgeen in de oogst
tijd ook duidelijk tot uiting komt. Als
alle padi van één eigenaar is gesne
den, wordt zij naar het woonerf van de
eigenaar gedragen, teneinde diefstal
en verwarring te voorkomen. Want
steeds blijft men het gezegde indach
tig: „Menari diladang orang" (dansen
op andermans veld). Hier vindt ook
het afwegen plaats, waarna aan de
helpers(sters) het hun toekomend loon
van een vijfde van de oogst wordt toe
gewezen, om onder elkaar verdeeld te
worden. Als de padi volkomen is ge
droogd, wordt zij gedeeltelijk verkocht,
terwijl een ander deel naar de lumbung
wordt gedragen. Het gemiddelde, dat
een desaman na de oogst overhoudt
is 40 a 50 picol padi.
De rijstcultuur nam niettegenstaande
de lage prijzen in de crisisjaren een
hoge vlucht en wel dusdanig, dat er in
het jaar 1936 een produktieoverschot
kon worden gemaakt van 100.000 ton,
hetgeen werd uitgevoerd, wat voordien
nooit is voorgekomen. Hiertoe heeft
ook de betere vervoers- en communi
catiemiddelen het hare bijgedragen,
want niet voor niets noemde men de
smalspoortrams in het Krawangse en
Djember de „goudmijnen" der Staats
spoorwegen. Een van de rijkste streken
was echter de „Djampangs" een tussen
de bergen ingekapselde streek in de
Zuid-Preanger, gelegen bezuiden de
plaatsen Sukabumi en Tjiandur, waar
de padi van vele, vele jaren her lag
opgestapeld, en wel dusdanig, dat de
bossen rijst een compacte massa was
geworden en zij er met pajols uit de
lumbungs moest worden gewerkt. Toen
konden de Djampangers met recht
een hoge borst opzetten en neerkijken
op de andere Sundanezen, die hen
altijd met het woord „Djampanger"
als „achterlijken" hebben aangemerkt.
Haatdragend zijn deze mensen echter
allerminst en alzo niet nu de oogst bin
nen is, de kostelijke Godsgave!
Volgens de Indonesische begrippen
is het voedsel heilig, maar de rijst is
het in het bijzonder en daarom zijn ook
de keukenutensiliën, die bij het koken
van de rijst gebruikt worden eveneens
heilige voorwerpen, zoals de dandang,
de kukusan, de kemaron en de water
schep.
Kan men wel een volk arm noemen,
dat levensvreugde weet te putten uit
het planten, verzorgen, oogsten en
stampen van dit kostelijke voedsel bij
uitstek en dat nooit verveelt (bosen)?
Dit toch was de voorwaarde, welke
Trisnowati aan Batara Guru heeft ge
steld, toen zij hem haar jawoord gaf
en uit haar buik Twam volgens de le
gende de eerste padiplant, derhalve
het voortbrengsel van een godin, want
Trisnowati was de incarnatie van Dewi
Sri de godin van de vruchtbaarheid.
Na de oogsttijd is het feesten niet
van de lucht en deze reien met de se-
dekahs onafgebroken aan elkaar, ie
dereen is dan blij en gelukkig en daar
om kan men het Indonesische volk niet
arm noemen, al willen wij het met onze
westerse maatstaven het misschien
geloven.
Nu klinken in maanlichte nachten de
blijde cadans van de stampers in het
rijstblok en vormen met de heldere to
nen van de „suling" (fluit) van de jon
geman in het voorhuis één symphonie.
Men moet dit alles hebben medege
maakt en beleefd om er diep van on
der de indruk te komen. De zuivere
harmonie van alles wat mooi en schoon
is in dit wonderschone land met zijn
stralende zuivere luchten, zijn wijde
vergezichten, zijn weelderige natuur
schoon, bezwangerd met een wolk van
aromatische geuren van de pas ont
bolsterde rijst en die van de melati- en
kenanggabloemen; het laat u niet zo
gauw meer los, want wie het eenmaal
in zijn greep heeft dwingt het, het lief
te hebben.
En in dit besef heft daarom de In
donesiër zijn geopende handen tot
schouderhoogte en zegt: „Allahu ak-
bar!" (God is groot) en zoals het ri
tueel is voorgeschreven buigt hij zich
vervolgens diep ter aarde, zodat zijn
voorhoofd de geheiligde grond van zijn
„tanah air" (geboortegrond) beroert en
bidt: „Wa Allahu 'alam Bi'ssawab"
(God, Gij weet wat goed voor ons is).
W. F. W. SCHARDIJN.
HOTEL "DE RUITER" HOUTHEM
bij Valkenburg (Z.L.), St. Gerlach 43,
tel. 04406 - 29 86
Riant uitzicht op het Geuldal
doel denken aan de mooie rustige om
geving van de Preanger
Zeer geschikt voor diegenen die op me
disch advies een rustkuur moeten onder
gaan
Met dieet-patienten wordt rekening ge
houden
Alle kamers centraal verwarmd en voorzien
van warm en koud stromend water.
Volledig pension f 20,logies met ontbijt
13,per dag per persoon inclusief be
diening en B.T.W.
7