ëed Vertellingen bij de Lampoe Tèmplèk PANDAN WANGI Speciaal voor onze lezers die kinde ren en kleinkinderen hebben om er mooie verhalen uit lndonesë aan te vertellen of voor te lezenbrengen wij in deze rubriek Indonesische legenden en sprookjes in heel eenvoudige stijl, ontleend aan leesboekjes voor de La gere School van "toen froeher" oe Wet eiland. ^ÏBali ió ontótaan In overoude tijden was Bali een deel van Java. In het grote en machtige rijk Daha (Kediri) leefde toen een schatrijke Brah maan, die vroom en goed was. Doch al was hij rijk met aardse schatten gezegend, hij voelde zich toch niet volkomen gelukkig. Want hij had geen zoon. Vaak bracht hij kostbare offers aan z'n goden, want hij hoopte, dat eens z'n vu rige wens vervuld zou worden. Maar lang, zeer lang werd z'n geduld op de proef gesteld. Eindelijk echter werd z'n bede verhoord. Er werd een zoon geboren. Een groote blijdschap heerste in het huis van de Brah maan. Het kind groeide voorspoedig op. Maar toen de jongen groter werd, verwende men hem veel te veel. En toen hij ook met slechte vrienden in aanraking kwam, ging hij de verkeerde weg op. Hij werd een dobbelaar, een vechtersbaas, een liefhebber van hanengevechten. Bij het dobbelen verloor hij natuurlijk veel geld en dan moest de Vader de schul den betalen, die de zoon gemaakt had. Ook kwamen de mensen bij de Brahmaan, als de woeste jongen bij z'n vechtpartijen schade had aangericht. Zonder klagen werd water neer om steeds mooiere en nieuwe vormen te maken. We probeerden een stukje van het druipsteen af te breken, maar dat was niet gemakkelijk. Een van de koelies heeft er toen voor ons een stukje af gehakt. We hebben het vele jaren be waard, maar in de jappentijd is het verloren geraakt. Of er nog meer za len zijn? Vermoedelijk wel, maar wat wist de eenvoudige Javaan uit die tijd van druipsteengrotten. In z'n hart heeft hij ons misschien wel raar gevonden, dat wij zoiets met bewondering beke ken. De grotten van Han en Remouchan zijn stellig mooi en vormen een grote bron van inkomsten, maar ik vraag me af, als deze onbekende en zeker niet minder mooie grotten eens ook zo ge civiliseerd werden als de bovenge noemde, of zij niet een enorme bron van inkomsten zouden geven aan het nu arme Indonesië. A. MISSET dan alles wel betaald, maar zo raakte het geld spoedig op. En op een keer kon hij de schulden niet meer betalen. Nu was er een strenge wet, dat ieder, die schulden maakte en niet betalen kon, als slaaf verkocht werd en dat lot wachtte de zoon dus ook. De oude man wist niet meer wat hij doen moest. Niemand wilde hem helpen of geld lenen. Hij was ten einde raad. En vaak bleef hij in diep ge peins verzonken. Hij at en dronk haast niet meer en de lange nachten bracht hij slape loos door. Doch uitputting overmande hem eindelijk en deed hem de ogen sluiten. Hij droomde en in z'n droom zag hij uitkomst. Een oude man met lange baard, geheel gekleed in zuiver wit, naderde hem en zei: „Ongelukkige, wel word je zwaar getrof fen. Maar het is voor het grootste deel je eigen schuld. Waarom heb je je kind niet opgevoed tot een flink en verstandig jon geling? Waarom heb je hem steeds z'n zin gegeven, ook als hij het slechte niet van het goede kon onderscheiden? Ik zal je echter nog helpen. Heel, heel ver in het Oosten ligt een zeer hoge berg, de Goe- noeng Agoeng. In die berg bevinden zich goud, zilver en edelgesteenten. Een grote slang moet al die schatten bewaken. Ga daar heen gn vraag haar om hulp. Reis voorspoedig. Vaarwel!" En voordat de Brahmaan hem bedanken kon, was de grijsaard reeds verdwenen. Toen de mannen de volgende morgen naar de sawahs gingen, was de Vader reeds op weg om de Goenoeng te zoeken. Het enige, dat hij meenam, was een bel, zo als de Brahmaanse priesters die gebruiken bij 't bidden. Ver in het oosten vond de Brahmaan de berg, juist zoals hij alles in z'n droom gezien had. Maar de slang zag hij nog niet. Hij bleef een paar dagen vasten en klom toen tegen de berg op. Hij rinkelde met z'n bel en sprak een paar gebeden. Een zacht gedruis steeg uit de krater op en de slang kwam te voorschijn. Met bevende stem smeekte de oude man om hulp voor z'n zoon, die zo wreed moest boeten voor z'n domme en slechte daden. En de slang kreeg medelijden met de arme Vader. Ze schudde haar lichaam en uit de schubben rolden goudstukken en schitterende edel stenen langs de berg; daarna verdween de slang weer. Toen de avond alles donker maakte, had de Brahmaan een grote zak vol goud en kostbare stenen opgeraapt daarmee ging hij zo snel mogeliik naar huis. Hij betaalde nu de schulden, die z'n zoon gemaakt had en leefde een poos gelukkig. Maar al spoedig verviel de jongen weer tot het oude kwaad. En de schatten wer den weer verdobbeld. Zo was de tocht naar de berg vergeefs geweest, want al gauw was het geld weer op. Voor de tweede keer ondernam de oude man de moeilijke tocht naar de Goenoeng Agoeng. Doch nu ontving de slang hem niet zo heel vriendelijk. Tóch hielp ze hem weer. Maar ze zei: „Dit is onherroepelijk ook de laatse keer." Het spreekt vanzelf, dat de vader zeer zuinig was op zijn nieuwe schatten. Maar de jongen was onverbeterlijk. Hij speelde, vocht, dobbelde en na enkele maanden was 't geld weer verdwenen. Toen begreep de Brahmaan, dat alles tever geefs was geweest. Voor de derde maal durfde hij niet naar de Goenoeng Agoeng te gaan. Nu besloot de zoon het zelf te doen. In de stilte van de nacht verliet hij het ouder lijk huis. Hij nam alleen de bel van z'n Vader mede en trok naar het oosten. Nadat hij eenige dagen gezworven had, bereikte hij de hoge berg. Aan de rand van de krater zette hij zich neer en begon uit alle macht te bellen. Een hevig gerommel steeg uit de krater op en de slang verscheen. Nu begon de jonge Brahmaan om hulp te smeken. De slang kreeg medelijden en besloot te helpen, op voorwaarde echter, dat de jongen nooit meer zou dobbelen. De slang gleed weer in de krater om kostbaarheden te halen. Toen ze bijna ver dwenen was, zag de deugniet aan de punt van haar staart een juweel van buiten gewone grootte en zuiverheid. Plotseling trok hij zijn kris, hakte de staart af en zette het met de buit op een lopen. Sis send sprong de slang op de kraterrand, maar de booswicht was reeds verdwenen. Toch wist de slang de vluchteling te do den door de voetsporen met haar giftige tong te belikken. Intussen was de Vader ongerust gewor den over het wegblijven van zijn zoon. Hij vermoedde wel, dat deze naar de berg gegaan was en ging hem daar dan ook zoeken. Op de berg ontmoette hij de slang. Ze vertelde, wat er gebeurd was. Diep be droefd smeekte de Vader vurig om z'n zoon weer levend te maken. ,,lk heb maar één zoon", klaagde hij. „En ik heb ook maar één staart," siste de slang, die treurde over het verlies van haar lichaamsdeel. „Maar als je m'n staart geneest, zal ik je zoon weer levend maken." Dat verheugde de vader ten zeerste. Hij deed z'n uiterste best en kreeg z'n zoon weer levend terug. Maar nu vond de oude Brahmaan het beier, dat z'n zoon niet meer naar de ouderlijke woning zou terugkeren. Hij trok met z'n nagel een diepe geul in de grond en prevelde enige gebeden. Met geweld drong de zee naar binnen en scheidde het deel, waarop de zoon zich bevond, van Java af. Dat stuk kreeg later de naam van Bali. N.a.v. „Uit mijn Kinderjaren" op blz. 11 van T.T. 15-6-1971, even een aan-x vulling: De heel fijne reepjes worden ge sneden van 't blad van de Pandan Wangi (geurige). Toen ik na de oorlog als chirurg ge plaatst werd in de R.S.U. Rumah Sakit Umum te Malang Algemeen Ziekenhuis voor de Burgers, hadden we n.l. in de tuin van mijn dienst woning zo'n pandan wangiplant. Donderdags kwamen geregeld ba boes voor hun ndoro's (werkgevers) een blaadje vragen voor 't offeren op Malam Djoemahat avond vóór Vrij dag, dus Donderdagavond (Kemis ma- lam) de offeravond en wel na 18 uur. O. H. KILIAAN (Ook van andere kanten, zelfs uit Amerika, kwam men met deze aanvul ling.) 9

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1971 | | pagina 9