SENGOEROE
De meesten vinden het een gat, een
grote dessa, niets aan; voor mij had
het iets aantrekkelijks, een herinne
ring waard. Was toen militair in Ma-
lang en lag bij de mitrailleur-kazerne
op het eind van de Rampal.
Voor schietoefeningen gingen wij
vaak een paar dagen naar Sengoeroe.
Met pak- en trekpaarden plus mitrail
leurs, munitie en de hele rataplan
naar station Malang; alles inladen en
dan naar Kepandjen, uitladen en dan
lopend naar het schietbivak.
Het schietbivak lag op een heuvel
vlakbij de brug over de kali Brantas.
Je had daar veel last van rajaps. Op
een nacht voelde ik een vaag gewrie
mel onder mij. De volgende morgen
was mijn tikar aangevreten.
De badkamers en toiletten lagen aan
de overkant van de postweg, door de
kampong in een djoerang. Ze hadden
daar een enorme pantjoeran. Altijd
stromend water; de omgeving betrok
er ook zijn drinkwater. Vlak achter de
w.c.'s helde het steil af naar de kali
Brantas. Zwaar begroeid was de rivier
oever, altijd zag je er een paar legu
anen, (benjawaks) rondscharrelen.
Even voorbij de afvoer van het wa
ter liep een pad naar beneden. Zo bij
na halverwege was een kleine pantjoe
ran van bamboe, waar ik weieens ging
baden. Je had er niet veel ruimte; di-
rekt onder je de kali. Maar het uitzicht
was fantastisch, ook al stond je naakt
onder de waterstraal te wentelen. Je
had er grote stenen en op vochtige
plaatsen groeide zowaar wat sambi-
roto1. Ben weieens onder in de kali
geweest; vlak langs de rand ergens in
de hoek was een grot. Volgens zeggen
woonde daar een heel grote slang.
Wijslijk ben ik er niet in gekropen, wie
weet.
De steile overwand aan de postweg
kant was letterlijk bedekt met tjodots.
Ze hingen er bij honderden aan de
struiken. De kali perste er zich met
geweld door een nauwe kloof van
blauw graniet; hopen lawaai en schuim.
Het vormde een brullende waterval,
machtig gezicht, die razende water
massa. Ik kon er nooit genoeg van
krijgen. De brug stond bij het nauwste
gedeelte; wat meer naar onder zag je
nog sporen van een oudere brug. Ho
gerop, waar de val begon was een ver
nauwing, met een soort inham aan de
overzijde. Door de jaren heen had de
kali hier pasir afgezet, meters hoog en
bijna aan de top hadden overzwalu-
wen hun nesten in holletjes; een ge
piep en gefladder van belang. Ook was
aan de andere oever een koffietuin,
terrasbouw; de galangans versterkt
met stenen, gesnoeide bomen, soort
mij onbekend, kan robusta geweest
zijn, soms rood van de bessen. Wat
heb ik daar stiekum veel rondgeschar
reld; dwars door de pagger heen aan
de postweg kon je er komen. De kof
fie stond onder schaduwbomen, Lam-
toro 2. Er was ook een kweekbed van
djeroek, zo opvallend wit bedauwd
(zeker door bestuiven) in al dat groen.
Op de stenen en rotsgrond aan de ri
vierkant waren veel sporen van loe-
wak in de vorm van keutels vol kof-
fiebessen. Zouden zij daar de loewak-
koffie van maken? Achter de koffietuin
lagen velden vol met ketella pohon en
als je daar in de late middag rustig
zat, zag je tussen de stammetjes door
de ajam alas scharrelen, en veel dui
ven (perkoetoets, deroeks) en andere
vogels. Aan de kali-oever groeide ook
de boengoer. In bloei zijn het reuze
bouketten, een schoonheid. Op de te-
gals opvallend veel djamboe monjet of
ménté; aparte bomen en evenzo de
geel-rode vruchten, zuur en sepet. Wel
lekker, maar als je er te veel van at,
werd je serak. Aan de hoge kali-oever
en groenboelan rook je 's avonds de
kembang bangké. Het groeide daar
rijkelijk; dat zulke mooie bloemen,
zo'n stank produceren is gewoon een
wonder. De knollen werden geoogst en
verhandeld. Japan was toen afnemer,
voor de pajong-industrie werd mij ver
teld. Waarvoor en in welke vorm, ben
ik vergeten. Achter het bivak had je
djagoengvelden en verderop bevol-
kingsteboe. Ging niet vaak die kant
uit; mij te eentonig.
Eens op bezoek geweest bij een
Chinees, die daar goela teboe fabri
ceerde. De teboe werd al draaiende
door twee sapi's in een eenvoudige
molen geplet en geperst. Het sap
kwam in grote wadjans en daar inge
dikt, gezeefd en gevormd, stoken de
den ze met de ampas. Later kwam 't in
een andere wadjan; nog veel later
kwam er kapoer door en als het stro
perig dik werd, getjitak in boemboeng
schijven. Twaalf van die schijven wer
den dan op elkaar gestapeld en ge-
boengkoesd. Heb er nog thee gedron
ken en gezellig gebabbeld; liet mij al
les uitleggen van de bereiding en
kreeg nog 2 boengkoes mee voor
thuis.
Naar het schietterrein moesten wij
ook altijd lopen, eerst langs de grote
postweg en dan door de kampong.
Werd daar veel kalk gebrand; vooral
heel vroeg in de morgen zag je de
vuren vaak nog branden. Het schiet
terrein was een glooiend stuk terrein.
Op de achtergrond een schaars be
groeide tjot met veel kalksteen. Links
voor was een kleine djati-aanplant,
soms groen van loof, dan weer kaal,
of in volle bloei. Daar voor had je klei
ne tegalans met padi gogo; hoe vaak
niet spichtig geel door gebrek aan wa
ter. Bij het begin van het schietterrein
had je enorme nangkabomen, waar de
paarden werden vastgebonden. Heer
lijke schaduw; je kon er ook lekker in
klimmen en op de dikke takken liggen,
heel lui, net panters. Daar kon je ook
naar hartelust snoepen, de bibi petjel
was mijn favoriet. Bij de schietschij-
venloods zat altijd een dawetverkoper.
Uit de kunst hoor, een hele buikige
kwali vol. Je kreeg het in kommen met
een tjentong van batok opgeschept.
In de kientjo dreven stukken rijpe
nangka en pandan. Je kon er ook
stukjes roti sisir in krijgen of tapé; de
verrukkelijkheid zelve, hele kleine
zoetzure brokken van de tello padas
gemaakt, zalig. Daar is de heerlijkste
cocktail niets bij. Het smullen was ge
woon een feest. Voor de wacht aan de
overkant van de weg had je een
vrouw, die ketan verkocht. Hele pa-
trouillepan vol voor een gobang; iede
re morgen was dat mijn ontbijt; hele-
boek kedelée, witte suiker, oentik, pa-
maal pepek met pakai kientjo, boe-
roetan klopo. Ik had ze het liefst met
sroendeng en sambal petjel. Gezond
en scherp met hete koffie uit de da-
poer, gebracht door de djongos, die
alles voor mij deed. Mijn brood en dat
van anderen gaf ik altijd weg, liefheb
bers genoeg in de djagoengtuin ach
ter. Ze vochten er gewoon om.
's Avonds gingen wij vaak even
mampirren bij een warong verder op,
om wat te eten; de eigenaar was ge
pensioneerd militair.
Eens zijn wij met de dogkar naar
Kepandjen gereden en hebben daar
rond geslenterd en wat op de passar
geneusd. Weet nog goed, dat wij toen
drie rijpe zuurzakken kochten. Som
mige van onze Jannen hadden ze nog
nooit geproefd, ze vonden het heerlijk.
Op weg naar het bivak vonden wij
ergens in een droge sloot een zieke
man, helemaal onder de zweren, meer
dood dan levend. Eén van ons werd
bij die aanblik misselijk en moest over
geven. Later hebben wij het bij de po
litie gerapporteerd; hopelijk hebben
zij er nog werk van gemaakt. Al slen
terende zijn wij toen kampwaarts ge
togen; een hele wandeling.
Aan de weg, richting schietterrein
hebben wij eens heel goedkoop pisang
gekocht, radja sereh en pisang soesoe
(van die kleine met zwarte stippen).
Er liep ook een gekke meid rond, die
soms heel raar deed. En Wouter Pierie
heeft eens in het riool voor de wacht
een oelar weling gegrepen tot grote
schrik van de luitenant, cijago oelo die
fen. Eens zijn wij met de troep uit el
kaar gejaagd door een karbouw, juist
beneden het kamp in een soort holle
weg. Dat beest raasde dwars door ons
heen; ieder vloog weg, de paarden
sloegen op hol en alle lege patroon
hulzen rolden over de weg, een com-
Lees verder pag. 11, le kolom onderaan
10