DE TONG TONG STERFT UIT De Tong Tong sterft uit Behalve ons blad is er ook nog een vogel (een reigersoort) die Tong Tong heet. Dezer dagen stuurde een Indo nesische lezer een uit een plaatselijk blad geknipt bericht over deze vogel: GEVOLG VAN ONGEBREIDELDE JACHT: DE BANGO TONG-TONG MET UITSTERVEN BEDREIGD. Djakarta, 26 juni 1971. De Bango Tong Tong (Javaanse Maraboe), nu nog voorkomende op het eiland Rambut (uit de Groep der Duizend Eilanden), verkeert in een praktisch hopeloze toestand. Vol gens een zeer recente schatting zijn er nog maar 3 levende exemplaren over, aldus wordt door de Dieren bescherming te Djakarta gemeld. De Bango Tong Tong (Latijnse naam: Leptoptilus Javanicus of Ja vaanse Maraboe) is een beschermde diersoort. Hij heeft zijn eigenlijke woonplaats op het eiland Rambut, maar zoekt zijn voedsel in de om streken van Djakarta en Bantam. Naar schatting waren er in 1969 nog ongeveer 100 Bango's. Hun ken merken zijn: zwarte rug- en vleugel veren, een grijze rug, een volkomen kale kop en een enorme snavel. Volgens de heer Tabrani van de Dierenbescherming wordt het snelle uitsterven van de Bango Tong Tong veroorzaakt door onverantwoorde lijk jagen. Op grond van dit treurige nieuws deed de heer Harsono, voorzitter van de Vereniging van Dierentuinen in Indonesië, een ernstig beroep op de hele maatschappij om onmiddel lijk op te houden met de jacht op de Bango Tong Tong teneinde het tota le uitsterven van deze diersoort te voorkomen. Onze vertaler, die zelf door het be richt getroffen was, schreef ons dat ook tijdens zijn verblijf in Indonesië opge vallen was "de bijna volslagen afwezig heid van vogels" in de streken die hij bezocht in 1970. Verder zocht hij in "De Dierenwereld van Insulinde" door J. H. van Balen de volgende bijzónderheden van de Tong Tong voor ons op: De BANGO of JAVAANSCHE MA RABOE (Leptoptilus Javanicus) is enigs zins kleiner dan de grote soort van het vasteland. Hij bewoont de Soenda-ei- landen. De hals is grotendeels okergeel, de bovendelen zijn zwart met golvende dwarslijnen, de onderdelen wit. Op de grote vleugel-dekveren gaat deze kleur in een fraaie metaalglanzige paarse tint over. Hij heet op Java Bangoe en op Biliton Bangoen, op Sumatra Ban- go-Kambing, Bangou-Soela, Boerong Kambing en Boerong Gaja. Hij houdt zich in weilanden en rijst velden op en voedt zich met palingen en slangen. Het grote uit riet en suiker riet gemaakte nest vindt men op de dikke takken van grote bomen. "De Bangoh, zoals de Maleiers hem noemen, zegt dr. Hagen, is aan het zeestrand van Deli zeer talrijk en zwerft van daar dikwijls, op aanzienlij ke hoogte zijn majestueuze kringen be schrijvend, door het gehele land rond. Hij wordt zeer tam en door de Europe anen veel als huisdier gehouden. Als een eerwaardige kaalkop, alleen in de nek met enige haren voorzien, beweegt hij zich in zijn zwarte rok en wit vest vol afgemeten waardigheid overal vrij rond, verheft zich in de lucht, maakt grote uitstapjes en keert weer terug, ofschoon met grote tussenruimten. Men ziet hem dan hoog in de lucht als een stipje en dan daalt hij zonder vleugels uit te slaan met schroefvor mige windingen langzaam op de grond. Hij bezoekt ook zijn wilde familieleden en ontvangt van hen bezoeken. Voe der behoeft men hem in het geheel niet te geven, daar hij zichzelf voor ziet, voornamelijk door insecten te van gen, meest sprinkhanen, die hij, terwijl hij als een ooievaar loopt, bij elke stap de kop waterpas vooruitstrekkend, met zijn grote snavel handig van de gras halmen wegpakt. Geeft men hem toch voeder (maar goed, want hij is kies keurig), dan beloont hij dit door zijn aanhankelijkheid aan hof en huis, op welks dak hij zich graag neerzet en door eigenaardige met deftigheid en sierlijkheid gemaakte buigingen en complimenten, alles met uitgebreide vleugels en onder een vrolijk "gak- gak-gak", zodra hij zijn heer met de voederbak ziet naderen. Men kan hem echter ook zeer boos maken, vooral als men een zakdoek voor zijn kop heen en weer zwaait of hem plaagt. Dan loopt hij zelfs zijn verpleger boos na en hakt met zijn gevaarlijke snavel naar hem en vooral naar de doek. Ook jaagt hij vreemde personen dikwijls schrik aan, door puur uit plezier geda ne aanvallen. Na iedere aanval, onver schillig of deze gelukt of mislukt is, klappert hij met zijn snavel een triomf mars. De Bangoh zit even graag op het zand van het zeestrand als in de top pen der hoogste bomen. Als men hem op eerstgenoemde plaats verrast, dan retireert hij zich naar het rizophoren- woud inplaats van weg te vliegen, wat hem enige moeite schijnt te kos ten. Met grote stappen verbergt hij zich snel in het bos, maar het kost niet veel moeite hem daar te volgen en te vangen, want in het wortelnet van rizophoren kan hij moeilijk voort. Al- leen moet men steeds oppassen voor zijn snavelhouwen, die altijd op de ogen gericht zijn." Ook onze redacteur G. H. Bartman, die ook in Indonesië was vorig jaar, was de sterke achteruitgang van de vogelstand in Indonesië opgevallen. En als jager heeft Bartman een goede kijk op de natuur! Dat echter de tong tong maraboe op de eilanden in de Baai van Batavia practisch uitgeroeid zou zijn "door ongebreidelde jacht" verwerpt hij ten stelligste. Waarin Tja- lie zonder een moment van aarzeling Bartman gelijk geeft. Want evenals bij alle kraanvogels zal ook wel het vlees van de maraboe oneetbaar zijn. En het dus niet de minste zin zou heb ben de tong tongs te schieten. Bartman wijt zonder zich te beden ken de geteisterde vogelstand aan het overmatig gebruik van DDT, waardoor in het "muskietenrijk" kustgebied van Antjol zovele kikkers en insecten ge dood zijn, dat de Tong Tong uitgehon gerd is geraakt en gevlucht is naar an dere eilanden. Terwijl het ook waar schijnlijk is dat de maraboe door het eten van met DDT ver'giftigd" klein gedierte gestorven kan zijn. Tenslotte kan het opruimen van de moerassen van Antjol door het nieuwe irrigatie plan van Djakarta de tong tongs ver jaagd hebben. Bartman brengt zonder aarzeling de export van vele Indonesische vogeltjes (vooral de populaire glatik) in verband met de duidelijk achteruit gegane vo gelstand op Java. Ikzelf heb eenmaal op Tjililitan de afvoer van duizenden glatiks in kooitjes gezien. De arme diertjes versmachtten in de hete zon op het vliegveld van dorst en stierven al tijdens het inladen bij tientallen. Ver der heb ik tweemaal in Los Angeles en éénmaal op Schiphol de aankomst gezien van ongeteld vele glatiks, koe- tilangs en andere vogeltjes. Ook toen werden enorm veel dode vogeltjes weg geworpen. Wie zich voorstelt dat deze export practisch dag in dag uit plaats heeft naar Amerika en Europa, moet wel tot de conclusie komen dat de he ren Bartman en Van Dompsele (de ver taler) juist gezien hebben, toen het ontbreken van vogels hun opviel tij dens hun verblijf op Java. Zo gauw roepen wij b.v. Prins Bern- hard of andere jagers met veel ver toon van bewogenheid op het stoepje, maar waar vallen de meeste slacht offers? En nog wat anders: komen langs al lerlei omwegen de door het Westen uit gevonden milieu-vergiftigers tóch ook in de onbedorven landen - en hebben die landen het nog steeds niet in de gaten? T.R. Improbus est homo, qui beneficium scit sumere, et reddere nescit. Slecht is hij, die wel een weldaad weet aan te nemen, maar niet die te vergelden. Plautus, Persa 762. 17

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1971 | | pagina 17