VOETSTAPPEN IN 'N ANDERE WERELD Kelip-Kelip en Nini Towong „Do the kelip-kelip come and go with the seasons?", vraagt auteur Paul A. Zahl aan ene Ahmad ergens in Jo- hore, Maleisië. Bedoelde auteur is na tuurkundig wetenschapsman die de hele wereld afreist om de geheimen te onderzoeken van „bioluminescence" (het levend lichtgevende; insecten, or ganismen, enz.), 's Auteurs vraag be treft een speciale boom in de buurt van Ahmeds erf, die de bijnaam kreeg van tropische kerstboom. Dit omrede myriaden vuurvliegjes (pteroptyx ma- laccae) zich in die boom ophouden. „Every night of the year", zoals Ahmad trots grijnzend antwoordt. Als Paul A. Zahl later inderdaad voor die boom staat is hij onder de indruk. Ik citeer hem: „In my years as an ob server of bioluminescence I have wit nessed many unusual phenomena, but this was far more spectacular than anything I had ever seen." Het is ook een uniek gezicht zoals de foto bij avond opgenomen, laat zien. Een ge wone boom van ca. 5 mtr. hoog, bezet met myriaden lichtjes. „Op een enkele tak alleen al bijvoorbeeld, zaten vuur vliegjes geklonterd die gezamenlijk aan- en uitfloepten als waren zij aan een draad gesnoerd en alsof iemand daarbij een knop omdraaide met regel matige tussenpozen", schreef Zahl. Maar dat bedoeld artikel, (in "Natio nal Geographic") verlucht met prach tige foto's van vuurvliegen en gloei- wormen, enz., me „wat deed", be hoef ik je niet te vertellen. Immers, welk Indisch kind kent deze vuurvlieg jes niet? En waarom waren wij als kin deren eigenlijk toch een beetje bang voor die diertjes? Ik denk dat de ouderen daar debet aan waren. Stel je je maar een stel kids voor die in de al donker wordende tuin op de vuurvliegenjacht gaan. Het opwindende ervan om achter die lich tende diertjes aan te jagen en ze te vangen, in de kom van je beide handen te houden. Glurend door een opening tussen je vingers, zie je het aan- en uitfloepen van het lichtje. Het kinderbrein weeft er allerlei fan tasieën om heen; het verdiept zich in het fenomeen: licht dat niet brandt en toch uitstraalt. Zonder batterij of elec- triciteit. Je hoort niet roepen dat het bedtijd is. Je houdt je doof voor Tjapgs dringend vermaan: ajo, naar de bad kamer, voeten wassen! Als eindelijk papa of mama het gezag laat gelden door een loeiend commando, grien je pleitend: „Nog even dan, laat mij eerst mijn vuurvlieg bewaren." Waarop mama gebiedt om „dat vieze beest weg te gooien". En als je het toch niet doet, word je „gewaarschuwd". Zo van: „Je moet het zelf maar weten, maar die vuurvlieg is „koekoenja (nagel) tjina mati". Reken maar dat je dan het dier tje laat vallen alsof het een gat in je hand brandt. Als volwassene heb ik daar nog vaak om gelachen. Vooral als blijkt dat ik niet de enige ben geweest die als kind ermee bang gemaakt werd. Hoe die oudjes het verzinnen! En waarom nou persé „de nagels van een dooie Chinees!" Wie het weet mag het zeggen. Want het is toch te gek dat alle 'grote mensen' van vroeger des tijds hetzelfde zeiden over de zg. her komst van die vuurvliegjes. Dat die bangmakerij van toen nog terdege in vloed liet gelden getuigt het volgende wel. Het was op een nacht in Paramaribo. Ik sliep vast. Droomde dat ik op een boot was; zó reëel, want ik voelde me deinen. Ik dacht: dat kan niet, het is een droom. Hoewel ik me wakker voel de worden, voelde ik ook dat bed be wegen. Proberend me te realiseren of ik me niet vergiste - „mijn haren gingen staan" - hield ik mijn ogen gesloten. Jawel, het bed bewoog echt! En nog wel zó, dat het te horen was op de houten vloer. Bewegingloos liggend opende ik langzaam mijn ogen en kon wel gillen van schrik. Mijn blik viel juist op een groenig „knipperlichtje" aan de binnenkant van de klamboe, geen decimeter van me af. Dus zowat op mijn neus. Lach gerust, want nènè of niet, op dat moment dacht ik on middellijk: Sètannnl! Verklaarbaar, want ik bracht dat bedschudden en dat enge knipperlicht met elkaar in ver band. Het ontwaken van de anderen bracht me tot de werkelijkheid. Ze riepen in paniek: „Aardbeving! Lindoe!" Waarop ik ook uit bed vloog om net als zij naar buiten te rennen. Maar het hoefde al niet meer. De aardschokken waren op gehouden. Toen ik weer terug was in bed, had de vuurvlieg zich verplaatst. Onverstoorbaar haar lichtje aan- en uit- floepend. Uit nijd heb ik die vermale dijde „koekoenja tjina mati" eerst ge vangen en uit het raam gegooid om me van een ongestoorde nachtrust te ver zekeren. Later bleek het epicentrum van de aardbeving ergens in Columbia te zijn geweest. De ca. drie minuten durende aardbeving leken mij een eeuwigheid, dat wel. Met alle respect overigens voor de vele taboes die onze 'oudjes' aan ons, jongeren van tempo doeloe bekend maakten, verdenk ik ze toch wel van jokken. Neem bijvoorbeeld deze taboe: een jong meisje dat boemboe aan het oeleken is, of beras aan het spoelen, mag daarbij geen woord zeggen. De beduchte ongeziene, maar altijd aan wezige „djaga dapoer" si Nini Towong, zou het meidje voor die oneerbiedig heid straffen. Het heette dat de boem boe dan nóóit fijn wilde worden zodat het kind uren en uren zou moeten oele ken (tot tèwèl jou pols). Of anders zou de rijst maar niet gaar willen worden, dan wel volledig tot boeboer koken in dien ze tijdens het wassen van de be ras had gebabbeld. Ook diende ze op gewekt het eten te bereiden, geen boze gedachten te koesteren, of ze mocht zelfs niet mokkend aan de bereiding bezig zijn. Het was 'sial dankal', bracht maar ongelukjes of zelfs rampen als ze deze taboes overtrad. Nu, als volwassene al die taboes nuchter overdenkend, kom je tot de conclusie dat die oudjes slim gebruik maakten van de goedgelovigheid van de jeugdige keukenprinsessen. (Of zul len we het maar taktiek noemen, die ze toepasten om zich te verzekeren van een niet aflatende ijver bij de keuken- prinsessen-in-spé?) Want wat krijg je als het meisje bij die karweitjes alsmaar kletst? Dat ze haar aandacht er minder op bepaalt en dus langer erover doet dan anders het geval zou zijn. Ook gaan de wijze les sen teloor over hoeveel ketoembar hierin moet en hóe groot het stukje djahé of kentjoer moet zijn dat in dié boemboe hoort. Om van gemorste be ras maar niet te spreken indien ze - al kletsende - deze aan het spoelen was. Maar als een oudere toevallig wél rijst morste of een stukje vlees liet vallen, zei die berustend: „Ja lah, ik wéét di djalo Nini Towong." En om te de monstreren dat ze het meent, raapt ze het gevallene niet op, maar schuift het keurig naast de anglo op een hoopje. Het opgeëiste „spijsoffer" door Nini Towong. En toch en toch, zonder die bang makerij met Nini Towong en allerlei taboes zouden we vast aanzienlijk min der goeie keukenprinsessen uit de In dische keuken hebben zien komen. Daarom: léve Nini Towong! LIN SCHOLTE 21

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1971 | | pagina 21