VOETSTAPPEN IN'N ANDERE WERELD verklaarbare dingen? Het mysterieuze gebeuren op 27 October anno 1902 T;-|71 'li! Till li III '.1.1.1.1. 'Mill III! Het was op de vooravond van 27 October. Mijn Vader, KNIL-officier, was na 'n expeditie in Atjeh, ziek thuis gekomen en lag in een luiaardstoel in de achtergalerij van ons groot Indisch huis. Het huis stond aan de hoofdweg van Tjikini, recht tegenover Laan Raden Saleh. Mijn ouders waren van uit het kam pement op Senen, hier naar toe ver huisd, omdat de drukte daar en het lawaai van het gebel van de Stoom tram mijn Vader irriteerde en hij liever in een rustige omgeving wilde zijn. Liggende in zijn stoel, was hij bezig een koopacte door te nemen, voor de koop van een landgoed, boven Buiten zorg, Bantar Petéh geheten. Mijn Vader wilde na de Militaire dienst te hebben verlaten, in die rus tige omgeving yerblijven en daar paar den gaan fokken. Hij was bij de Artil lerie, in de volksmond „het paarden volk" genoemd en had zoveel liefde voor paarden, dat hij zelfs verschillen de grassoorten onderzocht, door de vergiftigde soorten eruit te halen, zo dat de paarden daar niet meer aan zouden sterven. Hetgeen in die tijd meermalen was gebeurd. Voor dit werk verkreeg hij door bemiddeling van Professor M. Treub, Ned. Bioloog, toen verbonden aan 's Lands Planten tuin in Buitenzorg, een lintje. Voor het door hem beoogde doel, had hij een groot terrein nodig om er stallen enz. op te zetten. Bantar Petéh was één bij uitstek mooie plaats hier voor. Bovendien was er nog een mooie rozenhof op dat erf, waar mijn Moeder haar hart aan kon ophalen, want zij hield veel van bloemen en had een „tangan dingin" voor het kweken van planten. Het was de gewoonte, dat om 8 uur, bij het vallen van „het schot", in de Indonesische Volksmond „poekoel Boem", uit het kanon, dat in het Wil- helminapark stond opgesteld, de be dienden ramen en deuren sloten en men aan tafel ging. Op die bewuste avond nu, het was 7 uur, had mijn Moeder nog tijd, vóór tafel, naar een nicht te gaan, om een overheerlijk kippesoepje, dat zij voor mijn Vader gemaakt had, op te halen en liet mijn Moeder de bendy inspan nen. Even later stapte ze in en zette het paard aan, om te gaan. Maar Melatti, de spierwitte Sandelwood, deed geen stap voorwaarts. Wat ze ook deed, het paard aan het lopen te krijgen, niets hielp. Zelfs de zweep niet. Het paard had zijn voorbenen in de grond ge plant en bleef onwrikbaar staan. Mijn Moeder gaf het toen maar op en is het huis weer binnengegaan. Op een dubbel leitje, in die dagen een ge bruikelijk communicatiemiddel, omdat er nog geen telefoon was, schreef ze haar nicht en maakte haar verontschul digingen, dat ze zelf niet was kunnen komen, omdat het paard het vertikte om te gaan. Ze stuurde één der be dienden ermee weg. Daarna ging ze weer naar mijn Va der in de achtergalerij, om voor hem warme wijn te maken. Hij had inmiddels de papieren door gelezen en zei: „Jeanne, beslis nu over Bantar Petéh". „Ja, ik kom", antwoord de zij hem. Terwijl ze met de warme wijn naar hem toe kwam, zag ze tot haar ontzetting, dat hij haar met een verstarde blik aankeek en daarna met zijn hoofd achterover sloeg. Zij zette het glas wijn neer, pakte hem bij zijn schouders en riep hem herhaaldelijk bij zijn naam, maar hij antwoordde niet. In haar radeloosheid en denkende, dat mijn Vader reeds overleden was, riep ze de kinderen, die in 't paviljoen aan het spelen waren. Terwijl de kinderen, alsmede eniae toegeschoten bedienden ontzet en hui lend om mijn Vader heen stonden, ren de mijn Moeder wanhopig de straat op, om hulp te halen. In de verte zag ze de fel-verlichte lantaarns van een deleman. Deze kwam uit de Laan Raden Saleh, waar het Tji kini Ziekenhuis lag. Het kon niet an ders, dan het rijtuig zijn van een dok ter. En inderdaad was het Dr. K„ een goede vrind van mijn ouders. Ze riep hem te hulp en samen spoedden zij zich naar binnen. Nadat de dokter mijn Vader onder zocht had, constateerde hij, dat mijn Vader nog leefde en gaf hem een in jectie. Het mocht echter niet meer baten. Een laatste snik en zo stierf mijn Vader op de jeugdige leeftijd van 39 jaar aan een hartverlamming, een diepbedroefde vrouw en 7 kinderen achterlatende. Het 7de kind (ik) moest nog geboren worden. Later vertelde de koetsier aan miin Moeder, dat, toen hij Melatti van stal wilde halen, hij de schrik van zijn leven had gehad, toen hij een zwarte ge daante bij het witte paardje zag staan. „Sampei saia punja bulu bediri, Njonja Naar mijn bescheiden mening, heeft de heer H., schrijver van bovenge noemd artikel (in Tong-Tong van 1 augustus j.l.) nooit van rawé gehoord. Rawé zijn, meen ik, de goudkleurige haartjes van de peulvruchten van de bankoeang-knol. In kwaadwillige handen is rawé een gemeen wapen, dat ook, heel gemeen en haast niet te bestrijden brandende jeuk veroorzaakt en ook zwellingen en ontstekingen; de open gekrabde huid infecteert. Ook de haren van sommige rupsen veroorzaken jeuk op de huid, vooral van de palmrups; plat, bijna onzicht baar onder het blad gekleefd. De Soendanees noemt deze rups hileud bengsrat. En de haren op jonge bamboesprui ten en loten veroorzaken ook gemene jeuk op de huid. In Soendanees heten deze bamboeharen loekoet-awie. Als je huid dus met deze drie zaken in aanraking komt, gaat het jeuken, en je krabt je huid helemaal open en komt daarop of overheen faeces, dan wil het zeker wel gaan zweren en etteren. Dus zo onschuldig waren die z.g. „obat parhoedamdam's" ook heus niet. Het is volgens mij zo logisch mogelijk en heeft niets met goena-goena of zwarte magie te maken. Alleen maar gemeen en geniepig. Ook dat toepassen met een blaas pijpje is niets vreemds. Rawé werd heel vaak per blaaspijpje op een be paalde persoon losgeblazen. Het kon geruisloos en onzichtbaar van achter op iemands nek b.v. wor den uitgeblazen. Het is wel eens voorgekomen, dat leerlingen een gehate onderwijzer(es) hebben ge-rawé-t. Nogmaals, naar mijn bescheiden me ning, zijn de „Onverklaarbare dingen" van de heer H. best te verklaren en logisch ook. Wat de genezing in de bron betreft. Het kan best een zwavelhoudende bron geweest zijn. Pim. Besar", zeide hij terwijl hij toch nog de moed had, om het paard uit de stal te halen en het in te spannen. Ik ben ervan overtuigd, dat mijn Moeder het huis niet heeft mogen ver laten, aangezien mijn Vader's einde nabij was en er dan niemand bij zijn sterven geweest zou zijn. leder mens heeft een Geestelijke Leider. Hier gebruikte Hij het paard om Zijn boodschap over te brengen. N.N. 20

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1971 | | pagina 20