VOETSTAPPEN IN 'N ANDERE WERELD
Mi!:
DE GEUR DES DOODS
.TTVi
bill
Tin
jI I
I i I I
'.l.i.l.l.U
Een avontuurtje
met Njinji Towong
Zout-winning
in het Demaske
Van de Heer B. Kwee, lector in de Indo
nesische taal en literatuur aan de Universiteit
of Auckland in New Zealand, ontvingen wij
het hieronder geplaatste waar gebeurde, ver
haal, dat zich in New Zealand afspeelde.
Marta en Rita zijn gezusters die al een
paar jaren in de stad Auckland, in
New Zealand hebben gewoond. Zij zijn
allebei in Surabaja geboren en hebben,
voordat zij in New Zealand kwamen,
een jaar of drie in Holland gewoond.
Op een morgen ging Marta, de oudere
zus, haar keuken binnen en tot haar
grote verbazing rook zij een sterke
geur van Kambodja bloemen in de
keuken. Ze wist dat deze bloemen niet
in haar tuin groeiden, zij zijn zelfs in
het hele land onbekend. Maar wel
wist Marta dat Kambodja bloemen op
de Mohammedaanse kerkhoven in In
donesië te vinden zijn.
Die middag ging Marta uit winkelen.
Toen zij thuis kwam en de deur open
maakte woei een scherpe geur van
kembang Kabodja haar tegemoet. Het
hele huis rook weldra naar dit aroma,
wat Marta bijna bedwelmd maakte. Dit
gebeurde op een Vrijdag.
Twee dagen daarna kreeg Marta een
telefoon van Rita, waarin zij haar zus
vertelde dat haar schoonvader bij een
auto-ongeluk in Holland het leven had
verloren. Zij had net een telegram uit
Holland ontvangen.
Een paar dagen daarna kreeg Rita een
brief uit Rotterdam waarin verteld hoe
het ongeluk was gebeurd.
Rita's schoonvader, een bekende mo-
terfiets-racer uit Surabaja van tempo
dulu, had met een snelle vaart even
buiten Rotterdam een andere wagen
ingehaald. Men vertelde, dat zijn wa
gen van de weg afgleed en bij de
botsing met een boom aan de kant van
de weg te pletter sloeg. Rita's schoon
vader, die al bijna zeventig jaar oud
was, en een mede-passagier, een zoon
van hem waren op slag dood.
Het was heel merkwaardig dat het
doodsbericht uit Holland naar New
Zealand werd overgebracht door mid
del van de geur van Kambodja bloe
men in Indonesië.
N.B. Kambodja bomen worden in In
donesië zelden in de tuin geplant. Ze
groeien alleen op de Mohammedaanse
kerkhoven en de geur van de bloemen
wordt als teken des doods beschouwd.
Het gebeurde in Semarang in het
jaar 1903. Ik was toen een hummel van
een jaar of vier, maar was nogal groot
voor mijn jaren. Ons gezin woonde
toen op Depok, één huis van het po
litiebureau af.
Op een donderdagmiddag kwam on
ze gendooh op het lumineuze idee, een
nji towong te maken. Een oude siwoor,
liefst één met een beweeglijke kop en
een half vergane bakoel waren gauw
gevonden, zo ook een dunne lat voor
de armen. Een versleten kain en ka
baja completeerden het geheel. Onze
gendooh had beslist tekentalent. Met
een stukje krijt tekende ze op de gave
kant van de siwoor een gezicht, zó le
vendig en menselijk, dat wij (mijn
broers en ik) er compleet van onder
de indruk raakten. Op het erf van het
politiebureau stond een „heilig graf".
Met toestemming van de schout,
droegen we onze nji er heen en lieten
haar op het graf overnachten. Volgens
de gendooh moest het allemaal zo ge
beuren.
Vrijdagmiddag haalden wij haar weer
op. Het grasveldje achter ons huis,
kwam ons goed van pas, want daar
werd nji vastgelegd aan de moerbei
boom, met een lang stuk touw. De
maan, die met haar glans het grasveld
verlichtte, gaf ons goed zicht op onze
nji.
Op de empèran zittend, wachtten we
vol geduld op de dingen, die zouden
komen. Ik kroop onder een tafeltje, dat
op de empèran stond en waande mij
het veiligst. Tot onze nji voelde ik me
intens aangetrokken en had de ogen
niet van haar af.
En opeenswas het leven er!!
Vol verbazing zag ik, dat ze met haar
kop draaide en grijnslachte. Ik griezel
de ervan en werd bang; vooral toen ze
een hip-beweging probeerde te maken
wat haar wonderwel lukte. Armzwaai
end hipte ze door de tuin en kwam
recht op mij af. De schrik kreeg me zo
te pakken, dat ik heel hard begon te
gillen. In mijn angst en poging weg te
wezen, vergat ik de tafel, ik stond op,
stootte mijn hoofd vrij onzacht en rol
de met tafel en al op het grasveld. Nou
toen was de boot aan en heerste er
een consternatie van „jewelste". Pa en
ma kwamen op het kabaal af en von-
Het aardige stukje van de heer Bus
selaar (T.T. 1-12-70) eist een aanvul
ling. Hij eindigt n.l. met het aanwezig
zijn van "zout-wellen" in het Demakse.
Wij waren daar in plm. 1924. We wa
ren erheen gegaan omdat daar "vulka
nische" aarde zou zijn. En inderdaad;
daar lopend kwam naast je zó maar
een ontploffinkje tot stand. Er vorm
den zich dan zo maar bergjes modder
met plofjes, die ook je witte broeks
pijpen niet ongemoeid lieten. De berg
jes vielen direct weer terug. Elders zag
je plasjes water. Een Javaan was bezig
met werk dat ik niet begreep. Ik vroeg
hem wat hij deed. Hij antwoordde:
"kalau ini sama ini djadi garam". Hij
nam een scheiding tussen 2 plasjes
weg, met de zool van zijn voet de we
ke modder indrukkend, waardoor een
iets hoger gelegen plasje in het lagere
liep. Dan wachtte hij even en schepte
vervolgens het vocht uit het lage plas
je in petroleumblikken, die hij daarna
pikolde naar en uitgoot In overlangs
gespleten bamboes, die tot langwer
pige rekken aan elkaar waren verbon
den. Deze werden in de zon gezet, het
water verdampte en het zout bleef ach
ter. Dat werd er uit geschraapt en ver
zameld. Blijkbaar kon hij zien welk
plasje een oplosbaar chloorzout be
vatte en welk een oplosbaar natrium-
zout. Bij elkaar werd oplosbaar keu
kenzout verkregen en sloeg er een on
oplosbaar residu neer. Vandaar dat hij
even wachtte vóórdat hij het vocht uit
het lage plasje eruit schepte.
In de verte zag je hoe zich hoge ber
gen vormden, vele meters hoog, maar
daar hebben we ons niet gewaagd.
Ze hadden nog meer methodes be
halve de "plasjes-methode" en ik heb
alles gefotografeerd, maar Tong-Tong
heeft niet zoveel plaatsruimte om dat
alles te reproduceren.
Deze zoutwinning is heel anders dan
die op Madoera met zoutpannen. De
heer B. spreekt ook van het "heilige
vuur" het "moro api". Ook dit fotogra
feerde ik, maar daar het vuur blauw is
zie je op de foto niets anders dan de
rook. Geen reden tot reproductie der
halve.
Dr. M. N. Roegholt
den het dochtertje op het gras onder
de tafel.
„Kom jij maar gauw onder die ta
fel vandaan," gelastte pa streng. Ik
heel timide: „Kan niet papa, mijn voet
ketjepit".
Zo, dat was dan het bittere einde
van een nji towong avontuur, want
voor straf moesten we allemaal naar
bed. Dit alles is mij bijgebleven en heb
ik het nu op schrift gesteld, precies,
zoals het voorgevallen was.
H. E. DESMET.
20