De Moskee Van Demak
Door Dr. H. J. de Graaf
Over de zeer heilige moskee van Demak weet men gewoonlijk weinig meer,
dan dat een zevenvoudig bezoek aan dit heiligdom zou opwegen tegen een pel
grimstocht naar het verre Mekka. Ook zou deze moskee door de negen wali's,
de Islampredikers op Java, eigenhandig gebouwd zijn, waarna deze geestelijke
heren er van tijd tot tijd zouden vergaderd hebben, om over diepzinnige mystieke
vraagstukken van gedachten te wisselen.
De wali's zouden de moskee dus zelf
gebouwd hebben, wat een hele presta
tie is voor lieden, die het hoogtepunt
des levens al gepasseerd waren. Doch
een hunner, soenan Kali-Djaga, wiens
graf niet ver van Demak nog vereerd
wordt, zou zijn collega's in kunstvaar
digheid overtroffen hebben. Terwijl de
anderen met hun aandeel in de karwei
al klaar waren, en de grote palen der
houten moskee reeds overeind ston
den, op één na, kwam onze soenan
pas op het laatste ogenblik aansjokken.
Niet alleen was hij ver over tijd, maar
ook het materiaal was op. Geen nood!
Uit de overgebleven spaanders vormde
hij de nog ontbrekende stut der mos
kee, door ze met een touw aan elkaar
te binden! Ook stond de moskee niet
goed gericht op Mekka. Dat corrigeer
de onze wali. Met zijn ene hand greep
hij de Ka'aba in Arabië en met de an
dere de Demakse moskee en zo ver
beterde hij de richting.
Natuurlijk hebben latere gelovigen
met deze wonderverhalen enigszins in
hun maag gezeten, zodat zij ze sym
bolisch hebben trachten te verklaren.
De uit vele spaanders vervaardigde
stijl is het symbool der eenheid van de
talrijke gelovigen, die door het touw,
Allah, verbonden worden, terwijl de ge
lijkgerichtheid van Demak en Mekka
op de eenheid in het ware geloof duidt.
Overigens zou over deze door de
Mataramse vorsten hoogvereerde soe
nan Kali-Djaga nog heel wat te ver
tellen wezen. Hij is min of meer de be
schermheilige der dynastie. Eens, zo
wordt verhaald, toen de wali's weer in
de moskee bijeen zaten, was ook soe
nan Kali-Djaga erbij. Hij zat wat afge
zonderd, onder de grote moskeetrom,
de bedoeg, waarmede de gelovigen tot
het gebed worden opgeroepen. Plotse
ling viel er een pakje omlaag, gewik
keld in een geitevel, waarin zich een
bidmat en een slendang van de Profeet
bevonden. Eerst wilden de wali's de
inhoud onder elkaar verdelen, maar
soenan Bonang van Toeban stelde voor
om het omhoog te werpen. Degene, op
wie het viel, zou de eigenaar worden.
Alzo geschiedde en het pakje kwam in
de schoot van soenan Kali-Djaga te
recht, die dus de gelukkige bezitter
werd. Gedurende 40 dagen tapa (as-
kese) in een kuil maakte hij van het
vel een baadje, Anta-Koesoema ge
heten, dat nu tot de zeer bijzondere
poesaka's of erfstukken van het Mata
ramse vorstenhuis behoort.
Er zou over die soenan Kali-Djaga,
die ongetwijfeld een historisch persoon
is geweest, nog veel meer te vertellen
zijn, maar dit zou ons te ver voeren.
Intussen is het onwaarschijnlijk, dat de
brave Islampredikers een zo omvang
rijk bouwwerk als de moskee van De
mak zouden hebben opgericht. Het
bouwen van zulk een rijksmoskee lag
meer op de weg van de plaatselijke
heerser, de Vorst van Demak. Deze
moet de moskee hebben gesticht, want
hij alleen beschikte over de middelen
en de werkkrachten.
Voor het bouwjaar worden verschil
lende jaartallen opgegeven. Dat be
hoeft ons niet te verbazen, want zo min
als Keulen en Aken, is de Demakse
moskee ineens gebouwd, doch er is
meermalen aan gebouwd, verbouwd,
hersteld en uitgebreid.
Een der oudste jaartallen vindt men
aan de moskee zelf en wel in de vorm
van een „tjandrasengkala memet",
d.w.z. een chronogram in een figuur
uitgebeeld. De figuur, die zich in de
gebedsnis (in de richting van Mekka)
bevindt, is een landschildpad of boe-
loes. Uit dit beest leest men het jaartal
af. Het heeft nl. 1 kop, dat maakt 1
4 poten, dus 4; zijn rond schild lijkt op
een nul, dus 0; ten slotte de staart, nog
een 1. Zet men die 4 cijfers op een
rij, dan krijg je het Javaanse jaar 1401,
wat met A.D. 1479 overeenkomt. Dit
klopt vrij aardig, want omstreeks die
tijd zou de eerste Mohammedaanse
vorst zich in Demak gevestigd hebben.
Hij zal toen ook voor een passende
moskee gezorgd hebben. Later, toen
zijn rijk groter werd, zal hij ook het
bedehuis uitgebreid hebben. Hierop
wijst het jaartal 1428, dat met het
Christelijke jaar 1506 gelijk staat.
Deze moskee is, ook al was hij gro
tendeels uit vergankelijk materiaal ver
vaardigd, nooit verbrand of verwoest.
Het hemelvuur heeft hem evenzo ge
spaard als de gewelddadigheid der
mensen. Soms heeft hij ernstig gevaar
gelopen, b.v. na de vermoording van
de derde Demakse vorst in 1546, toen
alles in het rijk in rep en roer was. Het
vorstenhuis werd nagenoeg uitgeroeid,
de stad Demak werd verwoest, maar
de moskee bleef gespaard. Toch is het
niet meer hetzelfde gebouw als bij de
stichting. Hoe zag deze zeer heilige
moskee er oorspronkelijk uit?
Vermoedelijk heeft dit heiligdom de
vorm van een toren gehad, zoals veel
oude moskeeën in Indonesië en Ma-
lakka. Dit is wel iets merkwaardigs,
want daar buiten zijn torenmoskeeën
vrij zeldzaam. Men moet helemaal naar
Kasjmir gaan om er torenmoskeeën aan
te treffen. Ze hebben iets van een Chi
nese pagode en sommige geleerden
hebben tussen deze moskeën en som
mige heidense gebouwen verband ge
zocht. Ik betwijfel het. Wie bootst nu
het heiligdom van een vijandige gods
dienst na voor zijn eigen huis des ge-
beds? Toch is het een feit, dat in vorige
eeuwen die torenmoskeeën van Atjeh
tot Ternate echt „in" zijn geweest,
maar een volledig bevredigende ver
klaring kan ik niet geven.
Het torenachtig karakter der moskee
blijkt van buiten èn van binnen. Van
buiten ziet men de drie daken, die zich
verjongen, dus opklimmende, steeds
kleiner worden. Van binnen heeft de
moskee verdiepingen, die je met trap
pen bereiken kunt. Daar boven is het
een geweldig stoffige boel, zodat ik
betwijfel, of daar nu nog veel wordt
uitgevoerd. Vroeger werden er mis
schien godsdienstlessen gegeven, zo
als thans nog wel op Sumatra. Ook de
grote moskee in de wijk Ngampèl te
Soerabaja heeft verdiepingen en dit is
waarschijnlijk ook een heel oude mos
kee.
Bovendien schijnt er oudtijds rondom
de moskee een gracht te hebben ge
lopen, net zoals men nu nog bij de
Vorstenlandse moskeeën aantreft. Wel
licht bestond deze ook—bij de oude
moskeeën van Soerabaja en Japara.
Er is n.l. een verhaal, dat de komman-
dant van de lijfwacht van de Demakse
vorst, de nog steeds befaamde Djaka
Tingkir uit Padjang, over de gracht zou
zijn gesprongen. Hij moest, toen de
vorst de moskee verliet, voor deze
plotseling uitwijken en sprong toen
maar over het water. Nu is de gracht
geheel gedempt.
Ook na val van het Demakse vor
stenhuis hebben latere vorsten voor
deze moskee gezorgd, t.w. de Mata
ramse. In 1710 heeft soenan Pakoe-
Boewana I, die van 1704 tot 1719 re
geerde, aan toemenggoeng Wira-Tjana
bevel gegeven om de vervallen moskee
te herstellen. Alle sirappen van het dak
werden vernieuwd. Het herstelwerk
duurde drie maanden en de kosten be
droegen 1000 rijksdaalders.
Doch wanneer we een aantal water
verftekeningen uit 1805 bekijken, die
zich thans bij de Dines Poerbakala te
Djakarta moeten bevinden, dan zien
we, dat de moskee toen weer danig in
verval was. Een herstel was brood
nodig en dit heeft omstreeks 1840
plaats gevonden. Doch het was tevens
6