„DE BEER SPRONG OP HET DAK WIJ HOORDEN ZIJN NAGELS KRASSEN" t Jos. van Arcken HITTE In Padang is mijn hart achtergebleven, toen mijn Vader overgeplaatst werd naar Batavia, en wij ons verblijf na 4 jaar aan de Westkust van Sumatra beëindigden. Toen ik de stukjes van Emily Baumer in de Tong Tong las over Loeboeh Selasih, besefte ik na 40 jaar hoe heerlijk ik Loeboeh Selasih heb gevonden. Mijn ouders hadden er een houten huisje op korte palen, hoog boven op een tjot, vlag voor Loeboeh Selasih. De oude Me vrouw Baumer had 't voor hen laten bou wen. Ze had diverse stukken grond daar, en mijn ouders vonden 't punt gewoon mooi. Bij helder weer zag je de Piek van Korintji. Het was een heel eenvoudig houten huis met 4 kamertjes en er achter lag de emper met de badkamer en de keuken. Mijn Moeder kweekte er groenten, ook Europese, alles voor eigen plezier en ge bruik. En ze had een geweldige tuin boven op de tjot, met beeldschone rozen, klapro zen, korenbloemen en veel soorten viooltjes. Mijn Vader maakte eindeloze zwerftoch ten door de bossen; hij kende geen vrees en was dus ongewapend. Van hem hebben we geleerd, hoe de prent van een beer eruit zag en van de boommarter. 's Nachts hoorden we de siamangs de alarmkreten geven, wanneer er in 't oer woud iets mis was. Het geroep van de apen kon eindeloos duren en 't was voor ons een vertrouwd geluid. Wij, hoorden soms beesten vechten en één keer sprong er een beer op 't zinken dak van 't huis, vroeg in de avond, zodat we zijn nagels hoorden krassen, toen hij eraf gleed. Hoewel we aan drie kanten ravijnen om 't huis hadden, was de 4e zijde door een heuvel afgesloten en daar was 't beest vanaf gesprongen, boven op 't dak. De oude Mevrouw Baumer herinner ik me heel goed, er was een kleindochter Annelies, die met mij op de Belantoeng- School in Padang zat. We waren bijna elk weekeind op L.S. en natuurlijk in de vacan- ties. De tocht er heen was iets onbeschrijf lijks. Duizend haarspeldbochten en een ro de weg, die tijdens de regens niet zo be rijdbaar was. Vanuit Padang naar L.S. was, meen ik, 34 km en we deden er 1 '/2 uur over; met de rammelende autobus nog langer, daar dat ding op de steile hellingen soms uit moest blazen en de watertank steeds bijgevuld moest worden. Als één van onze bedienden meeging, ging ik met hem in de bus zitten. De rest ging met de Ford op hoge wielen de Soebangpas over. Onze vaste prik was Tjinda Laout, 't was daar erg mistig, maar bij mooi helder weer had je uitzicht op zee. En dan Loeboek Prakoe, waar we een duik in de bergrivier namen. Die rivier was bezaaid met grote, platte stenen en 't water leek wel ijswater. Ik weet gewoon niet meer, hoeveel keren wij deze tocht hebben gemaakt en elke keer was hij adembenemend; langs ravijnen op een rode aangestampte weg. Soms aard verschuivingen dwars over de weg. Geluk kig weinig verkeer en overal orchideeën. Mijn Moeder verzamelde elke orchidee, die ze tegen kwam. Ze was nu eenmaal planten-gek en wij aanvaardden deze eigen schap van haar en zochten mee. We waren toen negen, acht en zeven jaar en volkomen thuis in de planten- en dierenwereld. Het huis in Padang stond tegenover 't kerkhof, op de Oloh. We speelden er tal loze malen 's avonds krijgertje en verstop pertje door over de muur te klimmen. En in de begrafenisstoeten waren we vaak te vinden, of er nu een Chinees, Hol lander of Sumatraan werd begraven, inte resseerde ons niet. Het ging om de plechtig heid en de kerkhof-bewaker kende ons wel als vaste klant. De tuin op de Oloh was verrukkelijk; vol vruchtenbomen en een halve klappertuin, zodat je weieens je hoofd moest bescher men, daar de klappers geregeld naar bene den vielen. Alleen daar droegen we onze helmhoeden, die we overigens aan ons fietsenstuur hingen. We hadden ook cacao-bomen en als de vruchten rijp waren, sneden we ze open en zogen alleen 't witte vlees om de cacao- pit op en de rest gooiden we weer weg, daar we geen raad met de cacaopoeder wisten, die erin zat. Verder hadden we er djamboe-bol, djam- boe-monjet werden ze genoemd. En djam- boe-ajer en djamboe-kloetoek, die voor mij alleen een lekkernij bleek te zijn en ik ben er nooit misselijk van geworden. (Djamboe- bol kan moeilijk monjet genoemd worden, toch? - Red). Dan de ramboetan en de gandaria, waar mijn Moeder heerlijke vruchtenslaatjes van maakte. Van de nang'ka en doerian was ik beslist geen liefhebber maar van de man- gistan en mangga's des te meer. En sawoh was er ook. Zoveel zal ik hier nooit zien. Het was een sprookjestuin met overigens honderden in secten. Het huis was een huis op hoge palen en de overstromingen hebben we nooit mee gemaakt, wel aardbevingen en dan zwaai den we er heen en weer in. De Belantoeng-school herinner ik me nog duidelijk. In de 4e klas had ik Mevrouw van de Bijl en in de 7e Mijnheer Snijders. In de 5e Ter Haar en in de 6e ook. Dan was er Juffrouw Kamsma, twee meen ik, één trouwde een weduwnaar met 5 kinderen, v. d. Weerd, 't geen in onze ogen 't summum van durf was. In de klas zaten Frank Hanhard, een boeaja van de bovenste plank en mijn vriendje. Dan Dickey Patter, die twee zus jes had, Euge en Deetje en een grotere broer in Appingedam; Jol Ie, die in de grote vacantie eens overkwam. Dan de meisjes Hanny IJff, Ineke Rumpol Hamer, Wies Wet zel en Gerda. Arme Gerda, stotterde met lezen en moest dan met tranen in haar ogen stoppen. En ze was zo'n lieverd. Loes Smit zat er ook. De leeftijden liepen nogal uit een van de meisjes. Loes en Hanny waren toen al 16/17. En dan hadden we onze zeer begaafde Joop de Voogd, die op de boot in 1946 overleed aan mazelen, na al de kamp ellende 't hoofd geboden te hebben. En Hielke van Tuinen, ook al zo'n pientere. Tegenover de school woonden Meitie en Guus Goossens en aan de andere kant van de Slingerlaan lag de Mulo. I Voor Juwelen en Uurwerken als van ouds naar Laan van Meerdervoort 520 X I Den Haag - Telef. 33 64 41 Dan had je de uitstapjes in Padang naar de Apenberg, waarheen je met een prauw ging en terug liep, begeleid door apen en langs 't zeewater door 't bos. Dan de tocht naar de Boengoesbaai, voorbij Emmahaven. Heerlijk zwemmen, achter 't rif. Steeds op onze hoede voor haaien, die we bijtijds wel zagen. Op één van de terugtochten van de Boengoesbaai naar Padang, kwamen we zonder benzine stil te staan. Toen heb ik voor 't eerst een tijger gehoord, en óf we bang waren. Ook naar Padang Pandjang gingen we, door de Anei-Kloof en verder door naar Fort de Koek, met 't Karbouwengat en Meer van Manindjau en nog verder Danau di Atas en Danau di Bawah. Dan ten Zuiden van Padang, Pajakoembo en Alahan Pandjang, en 't eiland, Nias te genover Padang. In Padang bracht ik mijn Moeder tot wan hoop, door alle katten, die ik op de weg tegen kwam mee naar huis te nemen. Het erf was groot genoeg en 't huis ook, maar ze hadden vlooien en wij op de grond, rieten vloerbedekkingen. De ramp was altijd, dat de vlooien mijn Vader te lijf gingen; ons lieten ze met rust. Dan was er de zonsondergang, die adem benemend was door de kleurschakeringen van appelgroen tot Alpenglühn. En dan de enkele vrije dagen, die we in Padang doorbrachten, door 's morgens voor dag en dauw op te staan, om met de vissers hun netten binnen te halen en als beloning een blik met piepkleine visjes mee naar huis te brengen, die knapperig gebakken werden en 'n delicatesse op dro ge warme rijst waren. Ook de lichtgeven de bol hadden wij in een van onze bomen; miljarden lichtgevende beestjes; 't was iets fantastisch; we waren een beetje bang er voor. Het was onwezenlijk. Onze laatste tampat, voor we vertrok ken, was "Oranje-Hotel", gerund door 't echtpaar Jansen met een uitgebreide kin derschaar. Daar is mijn hart achtergebleven, in dit Padang van 1930-'34. In Batavia kon ik nooit goed wennen, ik miste de sfeer van de natuur en de onge compliceerde levensinstelling van de tjelana monjet en blote voeten Op de KW Ill-School moest ik in keurs lijf leven. Dag Padang, vaarwel! Isobel Kempers Op 23 september j.l. om 13 uur 15 wezen 2 thermometers in de huiskamer van Dr. Joop Sutjahjo, Djalan Dipone- goro 67 te Suarabaja een temperatuur aan van 31 graden Celcius. Beide thermometers heb ik toen op het "platje" neergelegd. Je zag de naalden a.h.w. "weglopen". Enige se conden later kon ik een temperatuur aflezen van 50 graden Celcius. De schaalverdeling ging niet verder. Sorry, vandaar die 50 graden G. H. Bartman 10

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1971 | | pagina 10