Hachelijk Avontuur Op Zee In De Baai Van Batavia
Het was Zondag 14 februari 1951. Al
heel vroeg waren Hoop, opzichter werk
plaats van de Staatsspoor hoofdwerkplaats
Manggarai, Robbie Vatteroth, zoon van
wijlen mijn oud-collega Reen Vatteroth en
ik naar Tjelintjing getogen voor een hengel-
dag op zee met Hoops zeilprauw. Die had
ligplaats in Tjelintjing van waaruit we ge
regeld onze hengeltochten maakten over
de hele baai, tot Poeloe Peniti toe.
Rob was een jongen van een jaar of 16
en ik heb hem om zo te zeggen gekend van
zijn geboorte af, omdat zijn vader en ik van
het begin van de Electrische Staatsspoor
wegen in 1925 op de loc in motorrijtuigre
mise Boekit doeri samen gewerkt hebben.
Twee weken tevoren werden wij Staats
spoormensen, verpletterd door het plotse
ling overlijden van Robs vader, een alge
meen hooggeacht collega, vriend en mens
door een noodlottig auto-ongeluk. Hij werd
n.l. op die morgen in een dienstjeep van
zijn woning in Manggarai afgehaald en op
Salemba door één van drie met zware po-
werwagons racende T.N.I.-chauffeurs dood
gereden.
Rob was door het gebeurde zo down,
dat hij elke middag bij mij in de SS.-mess
kwam en daar in een hoekje in elkaar ge
doken bleef zitten. De zaterdag voor de
bewuste zondag ben ik toen naar Robs
Moeder gestapt en hen haar gevraagd, of
Rob met ons mee mocht, om hem wat af
leiding te bezorgen. Nou met Oom Jules,
dat mocht altijd en zo was hij op die zondag
van de partij.
Om 7 uur 's morgens voeren we het
Kanaal van Tjelintjing uit, met een mand vol
levende oedangs als aas bij ons. Het weer
was niet al te best, somber en donker en
ik had al een gek voorgevoel, zodat ik
Hoopie voorstelde, om maar tussen de pie
ren van Priok te gaan liggen en daar te
hengelen. "Ach, niet maar", was zijn com
mentaar.
"We gaan eerst de seroh's langs en kopen
daar een mand met kleine tjoemih tjoemih,
goed voor kakap merah en koewih". En
aangezien Hoopie de baas was van de zeil
prauw, liet ik mijn voorgevoel voor wat het
was, om de vispret niet te bederven. We
hadden al een uur gezeild, waren de se-
rohs al lang voorbij en 't vreemde was,
dat er in de goeboeg op de seroh niemand
was en er ook geen vissersprauwen in de
wijde omtrek te bekennen.
Ineens werd toen mijn voorgevoel be
waarheid. De lucht werd pikzwart, er kwam
een muur van water en wind en nog voor
we het zeil konden strijken, werd en mast
en zeil uit de boot gerukt en wij kapseisden.
Op het laatste moment had ik mijn lichte
het vliegtuig onder de naam Poulet een
hakenkruis is aangebracht. Dit kan ik ook
niet verklaren.
Tot zover mijn verhaal door gebrek aan
tijd door mijn dagelijks werk en de beslom
meringen at home
C. L. E. Girard
Vaak worden zo maar "en passant" in
Tong Tong knappe essentiele dingen ge
zegd: het leven IS INDERDAAD vreemd, vol
rariteiten en absurditeiten. Het is juist de
fout van vele mensen dat zij alles in het
leven simpel en vanzelfsprekend vinden.
Wie wéét dat het Leven één groot raadsel
is, denkt in een hogere orde - Red. TT
regenjas uitgegooid, mijn tennisschoenen
uitgetrapt en daar lagen we in zee, waar
metershoge golven over ons heen sloegen.
Mijn eerste gedachten waren bij Rob, wat
zeer begrijpelijk was, omdat ik de verant
woordelijkheid over hem droeg en de ban
ge gedachte in mij opkwam, hoe het moest
als hem iets ernstigs zou overkomen en ik
bad, dat dit toch maar niet zou gebeuren.
We lagen dicht bij elkaar in het water en
ik prentte de jongen in, bij de boot te blij
ven en wanneer die weer gekeerd was, zich
aan het boord vast te houden en pas los
te laten, als de boot weer zou kantelen.
Toen pas kwam ik tot de verschrikkelijke
ontdekking, dat Rob hoge, zware legerlaar-
zen aanhad, die hem bij het zwemmen danig
belemmerden, zodat hij het op den duur niet
lang meer zou kunnen houden.
Hoopie en ik zijn toen de, op zo'n 30
Meter van de boot drijvende mast, een flin
ke bamboe petoong, zwemmende gaan op
halen en hadden die, na hard zwoegen door
de golven, eindelijk bij de boot.
Half onder water werkend, overspoeld
door de golven, bonden we de mast dwars
over de boorden aan de doften vast met
touw, dat we gelukkig daar vonden rond
zwieren. Maar ondanks deze outrigger, kan
telde onze prauw nog steeds om en om en
was het gevaar groot, om eronder terecht
te komen. Ondertussen bleef ik steeds vlak
bij Rob, hem moed toesprekend, als hij
het dreigde op te geven met een "Oom
Jules, ik houd het niet meer" en hem steeds
met een hand in zijn nek enigszins boven
water houdend. Het was vinnig koud, maar
door de wanhopige situatie merkte ik er
niets van.
Ook Hoopie kreeg het op den duur te
kwaad en zag al paars in zijn gezicht van
de kou. En zo ging dat 3 uur lang door;
zware golf, boot tolt om, boord loslaten en
golf over je heen laten gaan, kiel komt
boven, even wachten tot er weer een golf
komt, die de boot bali'kt en zodra je het
boord ziet, gauw je weer eraan vastgrijpen.
En geen vaartuig te bekennen. Eindelijk
tegen half 12, mijn Pontiac polshorloge
bleek echt waterproof, klom ik tussen een
paar brekers op de boot en zag in de verte
boven de golftoppen iets, dat op de ge
vorkte mastdrager van een prauw leek en
ja, het duurde niet lang, of een zeilprauw,
ook beroofd van mast en zeil, kwam nader
bij en toen de bemanning, bestaande uit 2
man, ons geroep hoorde, pagaaiden ze naar
ons toe. We hebben toen Rob tussen ons
in houdende, zwemmend de korte afstand,
die onze prauwen scheidde, afgelegd en
klommen daar aan boord.. Het bleek dat
deze vissers, net als wij, met hun boot
tebalikt waren, doch doordat hun prauw
lichter was, ze deze door gojangen (in de
breedte-richting op en neer te wippen) weer
drijvende hadden kunnen krijgen. Ik dankte
God innerlijk voor deze wonderbaarlijke
redding en wilde, mijn beurs uit mijn achter
zak halend, de vissers alvast belonen.
Maar ja, door het zeewater was alles, wat
ik aan Soekarno-bankpapier had, compleet
boeboer geworden. Alleen mijn dienstkaart
met pasfoto bleek nog intakt, omdat die in
een plastic hoesje zat. En laten die brave
Bataviaanse toekang prahoe me dit zeggen:
"Djoeragan, boeat apa pikir perkara oewang
boeat kita orang. Barang bisa di beli, aken
djiwa tida". Ik hoor hun dat nog zeggen, nu
ik dit aan het pennen ben.
Enfin, we werden door hen op ons ver
zoek op het strand van Tjelintjing afgezet,
waar we, de zon was intussen doorgebro
ken en de storm geluwd, ons op het warme
zand hebben gedroogd. En toen als 3
schooiers, waarvan 1 mét sepatoes aan,
lopen naar station Priok, want geld voor
een taxi hadden we niet en met oewang
boeboer kun je niets betalen.
Bij het passeren van het Politie-Posthuis
over het kanaal kwam de dienstdoende
hoofdagent ons vragen, of de bamboeko
ker, die hij in zijn hand had, van ons was
en ja, het bleek de koker te zijn met onze
scheepspas erin; die men drijvend in het
kanaal had gevonden. In het station aan
gekomen, liepen we direct naar de elec
trische motortrein Priok-Batavia Beneden-
stad-Mr. Cornelis. De bestuurder daarvan
stond ons met open mond aan te kijken van
zijn standplaats in de cabine. "Djoeragan,
dari mana Djoeragan?" vroeg hij. "Mond
dicht jongen", antwoordde ik, "rijd ons
maar gauw naar Manggarai." Onderweg
drukte ik Rob nog extra op het hart, om zijn
Moeder niet zó onder de ogen te komen en
ongezien via de achterdeur binnen te ko
men en haar niets van ons avontuur te
vertellen. Na dat zware verlies van haar
man, zou dit haar helemaal kapot hebben
gemaakt.
De maandag daarop, heb ik direct een
flinke som gelds van de Bank gehaald en
persoonlijk bij deze twee vissers gebracht.
Met veel overredingskracht heb ik ze dat
geld laten aannemen, want ze wilden er
eerst niets van horen en geen bedankjes
aannemen. Ook ik was al mijn spullen kwijt,
een pracht zeehengel met Amerikaanse reel,
2 pantjings rawé van elk 500 meter lang
met 250 haken elk. Maar, zoals die brave
djoeroemoedi zei: "Djiwa tida bisa di beli,
tetapi barang bisa."
Hoopie is op die dag de hele kust langs
geweest en vond zijn prauw tussen Tjelin
tjing en Bekasie op het strand liggen, waar
de storm die naar toe gedreven had. Deze
liet hij terugsiepen naar Tjelintjing en na
aanbrengen van een nieuw zeil, was de
prauw weer zeilklaar en de daarop volgende
zondag zaten we, onverbeterlijken, weer in
de Baai te mantingen. Deze storm is de
zwaarste, die ik daar ooit heb medege
maakt. De rechterpier, die met de lampoe
merah, waar vandaan we zo vaak kakap
hengelden, was stukgeslagen en tijdens de
storm liep het zeewater zelfs de Boulevard
op en de huizen van de zeeloodsen binnen.
Robbie is nu wachtmachinist op de grote
chemische Fabriek van D.O.W. Chemicals
in Sluiskil. Hij heeft woord gehouden en
pas heel veel jaren daarna in Holland dit
aan zijn Moeder verteld en heeft hij het
nog vaak over het hachelijke avontuur met
Oom Jules op zee beleefd.
Mijn jarenlange hengelervaring (ik hen
gel al 64 jaar, van mijn 6e jaar af en hoop
het tot mijn laatste ademtocht te kunnen
blijven doen) is dat hengelaars, trouwens
vissers in het algemeen, over de hele
wereld een speciaal volkje is, dat elkaar
vindt en helpt, vooral in nood.
Toekang pantjing
Pothoff
7