^Cerótjeeót 1946
Maar of er één bij was, die zich werke
lijk afvroeg:
"Deed ik waarlijk wat ik kon?
Ben ik wijzer, beter, vromer,
dan toen 't jaar zijn loop begon?"
We waren allemaal nog zo jong. Té
jong voor zoveel bezonkenheid. Té
overmoedig en deze avond zo blijmoe
dig.
We aten allemaal lekkere dingen, wat,
weet ik niet meer. Saucijsebroodjes;
voor deze gelegenheid uit Soerabaia
laten komen, als specialiteit van Stam
en Weyns.
We warmden wijn. En werden van bin
nen helemaal warm door zoete maras-
quine. Voor de mannen was er vast
ook nog wel iets straffers. In elk geval
sliepen we er lekker op. Klokslag
twaalf, nadat we elkaar alle goeds
hadden toegewenst voor 't nieuwe jaar,
kropen we tussen de varens. Mannetje-
aan-mannetje, vrouwtje-aan-vrouwtje.
Mijn bed thuis was zachter. Toch was
ik lekker uitgerust, toen we om vijf
uur al weer gewekt werden voor de
laatste etappe van deze tocht; de af
daling naar 't zwavelmeer.
Eerst koffie-drinken, een beetje eten
en dan opnieuw de berg op. Ik weet
niet meer hóe ver. Ineens lag 't daar,
in de diepte, lieflijk, sereen. Een grote
saffier, blauwer dan de blauwste hemel,
't Pad ging recht naar beneden over
een smalle richel. Veiligheidshalve, een
touw er langs. Maar velen durfden de
duizelingwekkende afdaling niet aan.
Ik wel. Voor geen goud wilde ik de
sensatie missen, van 't lauw-warme
water aan mijn handen. Die kleuren, zo
dichtbij. Van 't sprankelende meer. Van
de rotsen; grijs, van zacht- tot mos
groen, roze en lila. Alles overstoven
met poedergoud. Gele golfjes kabbel
den op een wit strand. Je zag ze klot
sen, hóren deed je niets daar in de
diepte. De stilte was onvoorstelbaar.
We bevonden ons in een betoverde
wereld, met als bewaker, een gloeien
de draak. De hitte sloeg hem uit 't lijf,
vandaar die dichte stoomwolk in een
hoek. Een goede draak overigens; hij
legde ons niets 'in de weg, hoewel we
niets te maken hadden in zijn rijk. Jam
mer dat hij zo vies rook. Naar bedorven
eieren.
Een paar uur later verlieten we de
pasangrahan op de Kawah-ldjèn in
een dichte mist. De wolken stapelden
zich op, boven de tjemara's; onafwend
baar. De hemel scheurde open en we
dreven naar omlaag, mét de ouwe wij
ven. Terug naar de werkelijkheid, 't
Sprookje was uit.
't Was goed, jong te zijn in een tijd dat
jeugd van rond de twintig nog ontvan
kelijk kon zijn voor mooie sprookjes.
En toegankelijk voor romantiek.
Plantersvrouuw
pasangrahan eenvoudig berghotel
djaga wakpr
gemek kwartel
djogowoeroe zee-arend
patjet klein soort bloedzuiger
mendoeng bewolkte lucht
tjemara casuarine boom
kaki voet
tandjoeng landtong
Hij was amper 13 jaar en verloor een
paar maanden terug zijn vader. Jaren
lang heeft hij kerstmis gevierd met een
denneboomje, vol behangen met ge
kleurde balletjes en echte kaarsjes, die
hij zelf mocht aansteken.
Maar dit jaar had ik er gewoon geen
zin aan; geen zin in een boom te kopen,
laat staan behangen. Mijn gedachten
toefden in Ternate, waar we man en
vader hadden achtergelaten; waar hij
graag wilde zijn vanwege de rust en
aller vriendelijkheid. Vooral dat laatste!
Terug in het nóg woelige Batavia, was
het nergens te bekennen.
Gewoonlijk prijkte de boom al op
20 december en bleef er staan tot
na 3-koningendag, 6 januari. We na
derden 20 december en ik merkte, dat
de jongen er naar zocht en hij merkte,
dat alles gewoon bleef! Verbaasd, na
de 20ste, vroeg hij: "Waar blijft de
kerstboom?"
"Ach, jongen, ik heb er geen zin aan.
Pappie is pas overleden"Wat
heeft dat ermee te maken? Met kerst
mis? Het is toch het Licht in de duis
ternis, en dus ook voor jou!"
Met open mond staarde ik hem aan!
"Kom, gauw de straat op". En we
zochten en vonden en kochten een
boom van zo'n toekang keliling. Samen
hebben wij hem opgetuigd. Samen al
lerlei pakjes gemaakt en wederom ge
zongen:
"Jezus zegt ons ook, dat 't zo donker is,
Overal op aarde, zonde en droefenis,
Laat ons dan in 't duister, 'n helder
lichtje zijn,
Gij in uw klein hoekje en ik in het mijn!
P. Jüch-Arnold
Bij het jaareinde nodigen wij graag een enthousiaste lezer in Indonesië in ons midden:
Saudara Wahjoedi van Semarang, journalist, samen met zijn kinderen v.l.n.r. Doddy, Otty en
Wiewiek. Wees welkom en aanvaard onze beste wensen voor jullie toekomst!
De bossen hoog in de bergen zijn meestal
ondanks hun vrij luchtige uiterlijk moeiijk te
doordringen. Eén van de kwalijkste bescher
mers van de maagdelijkheid van de bossen
is de rotan-doeri. Een zoele wandeling door
het bos zoals in Holland zit er nooit bij. Daar
is voortdurend scherp uitkijken het parool,
want wie dat niet doet, kan lelijk gestraft
worden.
En toch, hoevele boslopers, buitenmensen
en jagers ken ik niet, die graag elke Zondagse
wandeling in zo'n oetan verkiezen boven een
wandeling door de Kalverstraat
19