in de vrije natuur verschillende kwalen en kwaaltjes kwijt. Ook was er een postkantoor wij mochten nog dagelijks per briefkaart corresponderen in de Bahasa Indone sia met onze naaste familieleden, een kampwinkeltje, waar men enkele van de hoogstnodige artikelen kon kopen, de centrale magazijnen van waaruit de dagelijkse rantsoenen be- ras, suiker, zout tabak, koffie e.d. werden gedistribueerd. Ook was er een centrale houthakkers- ploeg, een stelletje potige jongelui, slechts gekleed in shorts of wat daar voor door moest gaan. Meestal hadden ze als huisdier een slang, die ze achte loos over de schouders droegen! De door de Jap aangevoerde boomstam men werden door hen in kleinere stuk ken gehakt of gezaagd en naar de diverse percelen getransporteerd. Hun woning op Sanggar had de klinkende naam_"Hacienda del Toros", leder perceel en barak kreeg van de Jap een stuk land van enige tientallen hectaren grond om te "ontginnen", maar dit ontginnen bleef beperkt tot de aanleg van een moestuin ten behoeve van de barak. De bibit kregen we van de Jap en zo ontstonden er aardige moestuintjes met katjang pandjang, terong, sawi, ketela rambat, lombok, singkong e.d., die een welkome aan vulling van ons dagelijkse menu vorm den. In de morgenuren moest men op het land werken, maar in de middaguren waren we vrij, dan zwierven wij, In dische jongens, uren rond op zoek naar meer eetbare dingen. De kleinland- bouwers hadden natuurlijk overal de nodige vruchtbomen geplant, zodat men overal de katès, mangga, advo caat, zuurzak, pisang, djeroek zag groeien. Ook de meer bijzondere vruch ten als de ananas, sawo, langsep e.d. Gelukkig bestond in het kamp de ere code geen vruchtbomen te vernielen door te onrijpe oneetbare vruchten af te plukken. Het terrein was zo groot, dat men uren kon ronddolen zonder een ander per soon tegen te komen, vooral als men de richting van het strand insloeg, een poos vertoevend op het strand uitkij kend over de zee naar de vrijheid! Zelfs maakten enkele golongans val kuilen, waar men weieens wat in ving en velen van ons hadden natuurlijk een katapult om op ajam alas te jagen. Een andere begrenzing van het kamp werd gevormd door de kali, die langs het kamp naar zee stroomde. Het grootste gedeelte van de geïnterneer den baadde zich in de kali en deed er zijn behoefte. Aan de overkant van de kali, die bij laag water ongeveer vijftien meter breed was, was een kampong, die nog bewoond werd door de oorspronkelijke bevolking. Om de circa vijfhonderd meter stonden daar wachtposten be mand door politieagenten van de veld politie, meestal oudgedienden, die het wel geloofden. Toen het bezoek van de vrouwen aan het kamp, dat de eerste maanden werd toegestaan, werd stopgezet en bepaal de artikelen schaars werden in het kamp, ondernamen ondernemende kampgenoten geregeld strooptochten naar de kampong aan de overkant van de kali. Aangezien men zuinig was op de kle ding, die men had, liep nagenoeg ieder een slechts gekleed in shorts door het kamp. Na het werk werd de short in de kali uitgespoeld en te drogen gelegd in het gras langs de kali. De eigenaar Jiep dan zolang in Adamscostuum en doodde de tijd door met enkele lotge noten te bridgen of te lezen in het struikgewas langs de oever van de kali. Alleen als men een bad nam was men geheel naakt in het ondiepe water. Terzelfder tijd namen de vrouwen en meisjes van de kampong aan de over kant ook een bad slechts gekleed in Eva's costuum. Over en weer werden dan pantoens gezongen of bestellingen van levensmiddelen doorgegeven. Dit was gemengd baden van het zuiverste water! Door de kampleiding is nog ge poogd er verandering in te brengen door een circulaire uit te vaardigen: "ledereen, die in de kali een bad neemt, dient voor de nodige lichaamsbedek king te zorgen!" Prompt droeg ieder kampbewoner, die de volgende dag een bad in de kali nam, een hoed! Daarna is alles maar weer bij het oude gebleven! Enkele van mijn barakgenoten, die ik mij nog goed kan herinneren, waren: de oude heer Calbo, Hr. Loth, Moll met zijn schoonvader Meyer en diens zoon, de oude heer de Graaff, van den Bosch, Schlundt Bodien, nog een oude heer Meier, de B.P.M.ers Erades en Stom, ach, namen vergeet je zo gauw, doch hun gezichten zullen mij altijd bijblijven en hoe wij in die beginperio de van onze jarenlange internering hebben doorgebracht. Mijn beide "slaapjes" waren Lingerer van de B.P. M. en Ouwehand, die bij het Marine Etablissement in Soerabaia had ge werkt. De eerste maanden van de internering mochten onze vrouwen ons maandelijks komen opzoeken, het was voor ons al tijd een feestdag. Reeds vroeg in de ochtend trok men naar Sanggar, naar de Japanse wachtpost waar aan de overkant van de brug reeds de vrou wen en kinderen, die ons kwamen be zoeken, stonden te wachten om na con trole van de meegenomen pakjes toe gelaten te worden tot het kamp. De dag werd verder samen doorgebracht op een grasveld aangewezen als ont moetingspunt met onze vrouwen. De door de vrouwen meegebrachte lekker nijen werden uitgepakt, privé-aange- legenheden besproken. Doch over de werkelijke problemen lieten de vrou wen zich niet uit, ze bleven welgemoed en vrolijk zolang ze bij ons waren. Toch was er diep in ons het schrijnend gevoel en besef hoeveel onze vrouwen zich hadden moeten ontzeggen om Twee bruine kindertjes bij e n echte Hol landse kerstboom in onze Tanah Dingin. Het zijn de kleinkinderen van lezer Willy Grashuis, Pam en Mikkel, Zo'n berggezicht doet het toch machtig voor een kerstboom. Maar wie weet welke berg het is? naar ons toe te komen en onbaatzuch tig als ze zijn, ons nog vol te stoppen met allerlei toen al schaars wordende artikelen. Hoe slecht we het ook hadden in het Jappenkamp, we hadden elke dag ons natje en droogje en een dak boven het hoofd. Maar onze vrouwen moesten maar zelf zien rond te komen met han delen, koken e.d., meestal niet alleen voor hen zelf en de kinderen, maar ook nog voor samenwonende ouders en an dere familieleden. Deze tochten van onze vrouwen naar Kesilir is een verhaal apart. Meestal begonnen de voorbereidingen een week of langer van te voren met het koken van de lievelingsgerechten, het inkopen van lekkernijen enz. De trein vertrok van Malang, in Lawang stapte het contigent van Lawang in, in Bangil het contigent van dat plaatsje en nog enkele vrouwen uit Sidoardjo en Soe rabaia. Via Pasuruan, Probolinggo, Djember ging het naar het eindpunt Bentjuluk. Hier werd overnacht in de trein of bij de Assistent Wedana van Bentjoeloek of andere dessabewoners. Midden in de nacht, om één uur, ver trok men per dokar naar Kesilir, op deze manier een eindeloze file dokars vormend, rijdend in de nacht. Bij het krieken van de dag kwam men in Sang gar aan en moesten de vrouwen de meegebrachte lekkernijen zelf dragen. In de namiddag moest men op dezelfde manier weer terug naar huis, waar men laat in de avond van de daaropvolgen de dag doodmoe arriveerde! Meestal hadden ze dan vijf achtereen volgende nachten niet geslapen en zaten financieel weer aan de grond. Na verloop van enige maanden werden deze bezoeken echter verboden en 5

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1971 | | pagina 5