Jos. van Arcken cier van provisiën en dranken. Verder een Arabier die een zoon was van Said Mohammad, een handelaar in de meest kleurige sarongs en een soort kisten van een bepaald geurig hout. Zo zaten mijn Chinese vrinden vaak bij ons thuis op de galerij achter, Franse thema's te maken, waar ik dan tevens hun vraagbaak was. Een eind voorbij onze school, op de hoek van de straat was een meisjesschool en pas veel later kwam er aan de overkant van de grote kali ook een hollands-chinese school ("Tiong Hwa Hwe Kwan"). Met de Ambonese kinderen was ik goed bevriend, omdat ik vaak in de "Tangsi" te vinden was, waar ik moest zijn voor de gymnastiek. Daar maakten we gebruik van de gymnastiekzaal van de militairen en een sergeant gaf ons les. Ook liep ik door de tangsi om naar het hospitaal te komen. Zo moest ik er eens zijn om een kies te laten plomberen. Een tandarts bestond ter plaatse niet en ik moest geloven aan de drilboor, waarbij twee sergeants me moesten vasthouden. Bij de Inlandse bedienden thuis stond ik in een bepaald goed blaadje. Want ze zetten vlie gers voor me in elkaar, maakten glastouw en als de tijd er voor was, assisteerden ze me bij het vechten met de vliegers van de overkant van de kali. Van hen kreeg ik ook menig dwerghertverhaal te horen de z.g. "Kantjil". Of, en dat was om de sinjo bang te maken, er werd op geheimzinnige wijze verteld van de hantoe wéwé met de lange borsten, een kwaardaardig soort heks! Prompt éénmaal per dag was het hoog water. Het water stroomde dan ons erf op onder de kolong van het huis. En soms ook stond het schoolerf onder en moesten we met opgetrokken broeken door het modder water waden met de kousen uit. De grote kali Martapoera was soms één groene op pervlakte van de lloong-lloong, de z.g. wa- terhyacinth en het was gevaarlijk daar tus sen door te varen met een prauw omdat hier en daar een snuit van een krokodil te zien was die zó trachtte ongezien adem te halen en op buit loerde. Eens was een kleine krok per abuis de zijkali ingedreven achter ons huis. Onze kebon die, het was in de avonduren, een bad wilde nemen en het hellende plankier afliep naar het water kreeg evenals blijk baar de krokodil de schrik want het dier sloeg met z"n staart plotseling onze water prauw opwaarts waarop de poedelnaakte naar binnen vloog. En hij kwam voor mijn ouders te staan, trillend over heel zijn lijf. Die uit zijn onsamenhan gende woorden maar moesten opmaken wat er aan de hand was. Zo was ik ook bevriend met Chinezen die een "steam launch" hadden waarmee ze vaak iemand wegbrachten naar de Boom. Ik mocht dan mee, en vermaakte me koste lijk met het "ritje" op de stoomboot. Ook wel voer ik mee met de jongen van onze leverancier die de bestelde barang kwam brengen tot vlak voor onze "dapoor". Ik ging dan mee naar de overkant waar ik in de toko van de ouders van mijn vrind Klaas verwelkomd werd en later met diver se proefblikjes naar huis kon terugkeren. Ik had de hand gedrukt van de oude groot vader, een eerbiedwaardige grijsaard met hele lange snorren en dito bakkebaarden. Ook mocht ik menige keer mee met de "om roeper" die de venduties aankondigde. In een tambangan zaten we dan met een grote "gong" die ik telkens slaan mocht, waarop de man dan afriep "Besok pagi ada lélang. Ada lelang di roemahnja toean..." Ada djoe- al segala bekakas roemah segala roepa bekakas ada" Bong, Bong, Bong ik dan weer, waarop hij eindelijk beduidde dat ik ermee moest op houden. Eens per jaar, n.l. in de vakantietijd mocht ik mijn vader helpen op zijn kantoor, een apart gebouw dat bij wijze van paviljoen naast 't hoofdgebouw stond. Ik mocht dan aan de copieerpers werken en copieën ma ken van diverse brieven. Als we dan de stoomfluit hoorden van een K-P-M-er, een donker bromgeluid of een hoge sirene, dan wist ik al precies welke boot de boom kwam binnenvaren, waarmee mijn vader het dan meestal niet eens was en ik tenslotte gelijk kreeg, want daar ik meestal vrij spoe dig op m'n fiets naar de boom toe reed ken de ik zo langzamerhand wel welke lijn er nu binnenkwam. Een enkele maal aan mijn tafeltje zittend op kantoor, schrok ik me een ongeluk als er "Halau" geroepen werd en een of meer Dajaks binnentraden (in vol ornaat met de beruchte "mandau" op zij), die mijn vader kwamen begroeten. Wat mijn vader hun dan zei, en wat ze antwoordden, was voor mij koeterwaals. Maar de oude heer kende hun taaltje maar al te goed en wist z'n oude vrienden direct te herkennen en te spre ken. Trouwens in ons huis hingen verschil lende voorwerpen langs de wand die door Dajaks vervaardigd waren, als daar zijn Dajakse draagmanden, lansen, pijlen met blaasroeren en grote van riet vervaardigde hoeden, die met vele knoopjes waren ver sierd. We hadden ook verschillende dieren op ons erf, w.o. een gewone aap, een grote orang-oetan, een badjing met een veelkleu rig vel (die kwam uit het "Sampitse", aan de Zuidkust); meestal hadden we ook een kidang, die echter moeilijk in het leven te houden was. En natuurlijk (een speciale lief hebberij van m'n vader) een hele hoop vreemde vogels. En dan was er nog één medebewoner, die zich van tijd tot tijd liet ruiken door een penetrante geur. De lucht kwam van de "loteng" de zolder en we wis ten dan dat we een loewak te gast hadden die soms door zijn gestommel te kennen gaf dat hij jacht maakte op muizen. En dan, met hoog water, als je onder de kolong plassen hoorde. Dat waren dan de "tjempakols" een soort slijkvissen met gro te uitpuilende ogen. Zij en een eventueel paar otters waren de levenmakers die ik 's nachts vanuit m'n bed kon horen. Op een gegeven tijd kregen we een oom en tante in het garnizoen te wonen. Zij be trokken een woning naast de Militaire so ciëteit en meestal moest ik tante gezelschap houden als oom op tournee was met de troep. Hij was kapitein. In de namiddaguren stonden m'n tante en ik dan vóór aan de weg te genieten van de mooie kleuren van de Zonsondergang. Maar als er een of twee militairen langs kwamen of de een of andere matroos van het oorlogsschip dan salueerde hij voor m'n tante en riep daarna "dag Jantje!" waarbij tante mij wantrouwend opnam. Zoals ik reeds zei was ik bevriend met al die snorrebaarden die me de meest fan- Voor Juwelen en Uurwerken als van ouds naar Laan van Meerdervoort 520 Den Haag - Telef. 33 64 41 tastische verhalen vertelden, uit Atjeih, uit Lombok, Boni en elders. En soms mocht ik helpen bij een toneel uitvoering in de Cantine waar hun vereni ging "Avendo" een uitvoering gaf, echter zonder dames. De damesrollen werden dan vertolkt door een dikke korporaal of zo. En met Sinterklaas wachtte mij thuis vaak een verrassing, dat opengemaakt een Eau de Cologne-flesje bleek te bevatten in de vorm van een dame met ontblote vervaar lijke bustes die bij het knijpen op een bal lonnetje flink van het reukvocht spoten. Wat was dan m'n moeder kwaad dat zo iets aan zo'n kleine jongen... hoe kwamen ze erbij! Zo waren er veel genoegens op de plaats voor een nieuwsgierige kleine jongen waar de ouderen zich verveelden. Zo kwam ik vaak langs Pasar Baroe naar de B.I.M. de Borneo Industrie Mij., de ijs fabriek van de kotta. Maar ook was er een soort werf en machinefabriek bij, waar van oude schepen en scheepjes nieuwe gemaakt werden, zodat je op het laatst precies wist wat op stapel 9tond. Dat was Bim 1, Bim 2, Bim 3, Bim 4 enz. Trouwens de twee doch ters van de eigenaar van" de ijsfabriek, Lydia en Sandra waren bij ons op school. En op zondag? Dan fietsten we langs de lange Telok Dalem weg naar de Barito om daar vlak bij het z.g. "Apeneiland" (Poelose Kembang) waar vaak gepicknickt werd met medebrenging van trossen pisangs voor de kolonie bewoners. Hier hoorden we vaak een soort zingen dat heel uit de verte scheen te komen en dat veroorzaakt werd doordat het zilte zee water in botsing kwam met het zoete water van de rivier. Of ook op zondag gingen we een "kinder expeditie" organiseren naar een onbekend eiland dat dan lag in de bossages en moe ras-vegetatie achter de woningen aan de overzijde van de straat. Of we werden uitgenodigd om eens echt te picknicken met een aantal dames en he ren en jongens en meisjes naar "Soengei Tabok" een klein rubberlandje van een der inwoners. Er werd dan gevaren op een oud zeilschip, de "Tewa" dat geen masten meer had maar op sleeptouw werd genomen door een stoombarkas, meestal de "Iris" van de Borsumij. Of we gingen met een der Gou- vernements stomers de "Otto", een soort hekwieler. En niet te vergeten waren ook de Chi nese feesten er bij, de "Reboetan Tjina" waarbij het ging om een vergulde papieren toren vol geplakt met allerlei koekjes te ver overen in ijltempo. Waarbij natuurlijk het nodige vuurwerk werd afaestoken. Of wel op een andere keer kregen we de optocht bij "Tjap Go Me" te zien en te horen: het gejuich en geschreeuw waarbij het een fan tastisch gezicht was de verlichte draak over het water te zien sjouwen in verscheidene prauwen. Schout d'Aquino (itoe jang koemisnja kaja Klabang") met zijn geelvinken, de oppas sers keken geanimeerd toe. Op dit ogenblik konden de sinjo sinjo toch geen kwaad met het stelen op het hotelerf of elders van on rijpe vruchten. Tenslotte de opmerking, dat het meest karakteristieke verkeersbeeld van Bandjer- masin bij het verkeer te water zijn de prauw tjes met een vrouwelijke verkoopster van vruchten of andere etenswaar er op die een soort hoed dragen zo groot als een parasol en van droog blad gemaakt. Zo op het eer ste gezicht lijken het wel drijvende padde stoelen op de rivier. Jan v. d. Schalk. 21

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1972 | | pagina 21