Terugreis van Java naar Europa
WAERHEYT
Met de zoogenaamde Engelsphe
Overlandpost, in de maanden
SEPTEMBER en OCTOBER, 1848.
door Dr. F. JUNGHUHN
met platen Zalt-bommel
Joh. Noman en Zoon 1851
Deze brief, 120 jaren oud, heeft
ettelijke passages die vandaag geschre
ven hadden kunnen zijri, zo diep zitten
vele Hollandse maatschappelijke trekjes
er in'. 1Vie dus bezwaren heeft tegen
"de geest des tijds"trooste zich met de
gedachte dat het 100 jaar geleden al zo
was; dus over 100 jaren er nóg wel zal
zijn
Bezit Uw ziel in lijdzaamheid
Vertrokken van de rede van Batavia
in de morgen van de 28e Augustus,
1848, bereikte Junghuhn de 9e Novem
ber München, vanwaar hij Holland be
reikt per trein. "Hier zegt hij neem
ik afscheid van den lezer, want ik be
vind mij in het midden' van Europa, in
de christelijke wereld, waarmede velen
mijner lezers, zoo niet allen, beter be
kend zijn dan ik." (blz. 126 boven het
midden). Hij ziet er van af zijn aanteke
ningen over Duitschland en Holland in
druk te geven, en wat Holland betreft,
uit hoofde daar geen geologische en
geografische ontdekkingen te doenk
zijn, zou hij de lezer hebben moeten
onderhouden over land en bewoners,
en daarmee is immers de lezer meer
vertrouwd dan hij. "Had ik nu eene
beschrijving der Nederlanden onderno
men, mij derhalven in zeker opzigt met
den lezer zeiven bezig gehouden, dan
zou ik menigwerf in gevaar zijn geraakt
een oordeel te vellen, niet slechts over
nationale, maar ook over bijzondere
aangelegenheden, iets dat, naar mijn
inzien, veelal een ondankbare arbeid
is." (Blz. 126). Hij gaat nu verder:
"Ik ben, trouwens, van meening, en
dat zonder eenig voorbehoud, dat het
Nederlandsche volk, als natie, ruim
zoo hoog verdient geschat te worden
als menigeen zijner grootere naburen,
die, hetzij aan de oostzijde des Rijns,
alwaar men, zoo dikwerf er in Parijs
eene revolutie wordt opgevoerd, om
vrijheid en gelijkheid schreeuwt, en niet
te min zoodra de eerste akte is uitge
speeld, onmiddellijk en geduldig onder
de plak zijner genadige heeren terug
keert, of die om de westzijde van
dien stroom wonen, alwaar zij volstrekt
niet meer weten wat zij willen. Ook
heb ik vele achtingswaardige personen
hier leeren kennen. Maar uithoofde ik
niet geneigd ben tegen mijne overtui
ging te spreken, zoo zou ik welligt her
haaldelijk gedwongen zijn geworden,
het een of het ander te berispen."
Diegenen b.v. die vrij van alle pedan
terie zijn, zouden mij niet euvel duiden,
wanneer ik van oordeel was, dat er
menige stijve, domme, pedante profes
sor wordt aangetroffen; de waarlijk
verlichten, de heldere koppen zouden
het zich niet aantrekken, wanneer ik
zeide, dat, met uitzondering der bewo
ners van Krain, ik van de Soenda-lan-
den tot aan het IJ, bij Amsterdam, ner
gens zulk een bigot slag van menschen
heb aangetroffen, als dat waartoe vele
bewoners van Holland behooren, en
vooral een zekere klasse der inwoners
van Leiden, die schijnheiligheid aan
huichelarij paren; evenmin zouden de
ware geleerden en natuuronderzoekers
zich gekwetst gevoelen, wanneer ik
beweerde, dat ik hier een botanicus
ken, wien de wetenschap slechts tot
dekmantel strekt van eigenbaat en pra
lerij, die in wetenschappelijke gooche
larijen en veroverings-kunsten eene
buitengewone oefening aan den dag
legt; de beminnenswaardigen onder het
schoone geslacht, die bevalligheid aan
beschaving van den geest paren, zou
den het niet op zich toepasselijk reke
nen wanneer ik zeide, dat een groot
gedeelte der Leidsche dames buiten
gewoon stijf, koel en afgemeten is, te
zeer met zich zeiven en met uiterlijk
heden ingenomen, met een woord, dat
velen een grooten dunk van zich zei
ven, doch weinig innerlijk gevoel heb
ben; de echt vrijzinnige man in Neder
land zoude er zich evenmin over erge
ren, wanneer ik hier ter neder schreef,
dat, niettegenstaande het land eene
der vrijzinngste staatsregelingen bezit,
echter bijna in geen ander land dan
hier zoo bovenmate trotsohe aristo-
kraten worden aangetroffen, die zich,
de een op zijne geboorte, de andere
op zijne geldzakken, verhoovaardigen.
Maar, indien er nu onder de lezers
dezers regelen werkelijk eenige dier
pedante mannetjes, dier straks bedoel
de schijnheiligen, dier fijmelaarsters,
wetenschappelijke leugenaars en sop-
histen, hoovaardige xantippen, stijve
aristokraten, geldwolven, wier zak
zwaarder weegt dan hun hoofd, enz.
enz. werden gevonden? Wat zou dan
het geval zijn? Zouden zij het zoo ligt
door de vingers zien, wanneer ik het
had durven wagen, iets dergelijks, als
het hier boven vermelde, van hen te
zeggen?
Hij, die de harten van vorsten en
geringen doorziet, beware mij voor hun
nen toorn! Liever leg ik mij het stilzwij
gen op. Ik weet toch dat het welgezin
de, vrijzinnige, het verlichte gedeelte
des volks, dat wetenschap en kunst
voorstaat en dat het meerendeel onder
beide geslachten uitmaakt, mij volko
men begrijpt; zij, hiervan ben ik over
tuigd, zij verlangen niet geprezen te
worden, en wenschen evenmin, dat ik
de anderen berispe, maar dat ik zulks
Het zal alle lezers zo zoetjes aan wel
duidelijk zijn dat zowel Lilian als Tjalie
nogal eens krasse dingen zeggen, die
als "nodeloos hatelijk" worden gekwa
lificeerd. We hebben al die verwijten
goed gelezen, en gewikt, en gewogen
...en vaak te licht bevonden.
Een groot aantal dezer "hatelijkhe
den" worden immers in Nederland (in
de pers, op TV en overal elders) vaak
ook gehoord, maar dan zegt iedere
Indischman er niets van. Uitgaande van
de gedachte dat "soortgenoten onder
elkaar natuurlijk alles mogen zeggen".
Ook al is dat eventueel waar, dan nog
stelt men - als de Indischman niets
zeggen mag - bewust de Indischman
BUITEN de Nederlandse gemeenschap.
En dat klopt toch niet? We behoren
ertoe, dus maken wij aanspraak op
dezelfde rechten en voorrechten! En
plichten.
Overigens moet men heel goed be
seffen dat de Nederlander op zijn best
geen schijnheiligerd is en geen weg-
kruiper, maar een openlijk-de-waarheid-
zegger. Vier eeuwen geleden dichtte
Vondel al:
"Waerheyt - dats al oudt -
Vindt nergens heil noch heul,
Dies roemt men hem voor wijs
die vinger op de mont leyt.
Och, kon ik ook die konst!
Maer wat op 's herten gront leyt,
Dat welt me tot de keel.
Ik word te zwaer geparst
Ent werckt als nieuwe wijn
Die tot de spon uytbarst!
Deze dichtregels ken ik al heel lang
uit het hoofd (net als vele beroemde
dichtregels in andere talen), want in
de literatuur vindt men het beste van
een volk terug! Maak dus niet op sim-
pelburgelijk terrein twist om wat de
beste waarden van een volk huldigen.
De puntigste en sterkste schijvers
en politici hebben vaak een uitgespro
ken scherpe pen gehanteerd. Denk
aan Lodewijk van Deyssel, Busken
Huet, Multatuli, Menno ter Braak, E.
du Perron.
Niet te gauw denken dat U als In
dischman te gauw gebrandmerkt zult
worden als anti-Nederlands. Onthoud
dat de domste en onverdraagzaamste
mensen zo denken.
wijn in een vat die zó mousseert
dat de wijn uit het spongat spuit
T.R.
overlate aan hen die niets nuttigers te
verrichten hebben.
Lieve lezer, zijt gegroet!
Leiden, Januarij, 1851 De Schrijver
6