DE BOEROENG KALENG
Met je vraag in het Kerstnummer
van "Tong-Tong" wie kan vertellen,
waar de naam "Boeroeng kaleng"
vandaan komt en welke soort djalak
ermee bedoeld wordt, heb je mij wel
op mijn stokpaardje geholpen.
Van mijn kinderjaren af heb ik een
levendige interesse voor vogels aan de
dag gelegd, en (hoe kon het ook an
ders!) wel speciaal voor die van"ons
goeie oude Indië" - mijn geboorteland. -
En het betreft hier een vogel, waaraan
mij aardige herinneringen zijn bijgeble
ven. Zonder mijzelf het predicaat "or
nitholoog" te willen opprikken (want
dat ben ik op geen stukken na), hoop
ik, daarom dat ik toch vele lezers een
heel eind uit de droom kan helpen.
Het is inderdaad de Djalak, of beter
gezegd: een soort djalak, zoals je zelf
al schreef. Op Java komen n.l. drie
soorten djala'ks voor, die we geen van
3 bepaald met een vergrootglas be
hoeven te zoeken. En de soort, waar
het hier om gaat, is de Djalak soengoe,
ofwel Djalak penjoe.
De ouderen onder ons zullen hem
van de schoolbanken nog kennen als
de Javaanse Buffelpikker (Acridotheres
javanicus Aethiopsar grandis). In zijn
"Onze Planten en Dieren" (deel 2)
wijdt H. Schroo een uitvoerig hoofdstuk
aan hem. "Maina" luidt de tegenwoor
dige Nederlandse naam voor de
spreeuwen van het geslacht "Acrido
theres", waartoe dus ook de Buffel
pikker behoort. In "Hanzak's Grote
Encyclopedie van het Vogelrijk" lees
ik, dat in Zuid-Oost Azië de maina's
de plaats innemen van onze (Europese)
spreeuwen. En dat is ook zo. Zij heb
ben dan ook niets van deze vreemd.
Er zijn nog enige soorten, o.a. de
Oevermaina (Acridotheres ginginianus)
en de Herdermaina of Treurmaina (A-
cridotheres tristis), die niet in Indone-
sië-zelf thuishoren, maar meer de kan
ten uit van Voor- en Achter-lndië.
Maar om nu op onze sobat van Java
terug te komen, - hij is een neef van
de algemeen bekende Djalak oerèn
(Sturnopastor jalla), hier in Holland
bekend als de Jalla-spreeuw of Ekster
spreeuw. Al moet ik zeggen, dat de
tekening van zijn verenpakje dan ook
het enige (min of meer) ekster-achtige
is, dat hij over zich heeft. Voor het
verdere: een stevige knaap voor een
zangvogeltje, min of meer opgerichte
houding, enigzins gedrongen postuur,
vrij korte staart, ietwat hoog op de
poot, en een krachtige dolksnavel, die
hij (echt op spreeuwenmanier) tussen
een kluitje gras of wat dorre bladeren
open pleegt te sperren, onderzoekend
wat zich daar van zijn gading tussen
bevindt, kortom: op en top "spreeuw".
Geen haar anders dan de Buffelpikker,
de donkergrijze (op het zwarte af)
editie van zijn bontere familielid, aan
de buikzijde wat lichter. Slagpennen
en staart bruin-zwart. Op de vleugels
een witte vlek, die maar net even te
zien is, als de vleugel samengevouwen
is. Wit is ook de rand van de staart
en de onderstuit. Snavel en poten
oranje-geel, aan de snavelwortel enige
opstaande veertjes, als het begin van
een kuifje ("a la brosse"). De Djalak-
oerèn heeft een oranje-kleurig naakt
huidje rondom de ogen, de "Kaleng"
mist dit kale ooghuidje, - daarentegen
is het oog-zelf geel.
In zijn "Dierenleven in Indonesië"
spreekt Delsman kortweg van de "Ka
leng", zonder meer. Schroo weet hem
echter (evenals J. H. van Balen) meer
voluit aan te duiden als de "Kaleng
kerbo" ofwel "Kaleng mas". Dit laat
ste in verband met de oranje-gele sna
vel en poten. En waar vandaan "Kaleng
kerbo"? Ons Hollandse woord Buffel
pikker vertelt het ons: zei ik al, dat de
vogel niet bepaald zeldzaam is, op het
eerste 't beste grasveldje waar karbou
wen of ander vee weiden, tot in de
stad toe, is deze "zwarte" djalak al
gauw van de partij.
Waarom echter dat "Kaleng", dat
zou iemand mij ook nog eens moeten
vertellen. 1)
Al kan hij zich bij lange na niet me
ten met zijn beroemde grotere familie
lid de Beo, die wel een grootmeester
op dit gebied is (en zelfs menige pape
gaai de loef afsteekt), toch leert ook
de Djalak gemakkelijk enige woorden
spreken, een wijsje nafluiten en gelui
den nabootsen. Ook dit heeft hij niet
van zijn Europese spreeuwen-familie
vreemd. Heeeft men hem van jonge
vogel af, dan wordt hij heel tam en aan
hankelijk.
Zo hadden wij er in mijn jeugd een
paar, die geregeld uit de volière moch
ten. Eén van de dieren zag in mij zijn
speciale vriend. Het volgende grappige
voorvalletje zal ik niet licht vergeten.
Ik had weer eens in een glasscherf
getrapt met mijn blote voeten, en
Moeder zou mijn teen verbinden. Naast
elkaar zaten we op de stenen trap.
Maar wie gedacht had, dat dat zomaar
ging, die had buiten de waard gere
kend (in dit geval Djalak, die juist vrij
was). Haar goede bedoelingen niet be
grijpend, en kennelijk bang, dat Moe
der zijn baasje kwaad wilde doen,
sprong hij voor mij in de bres. Zij
kreeg letterlijk de kans niet, om mij
aan te raken. Keer op keer als zij het
probeerde, vloog de kleine furie haar
fel aan, steeds maar roepend: "Njo,
mag niet! Heus niet, mag niet! Mag
niet!" Dat was zo ongeveer het enige
wat hij kon zeggen (Je raadt het al:
van wie anders, dan van de baboe
overgenomen?), maar er moest een
sapoe-lidi aan te pas komen, alvorens
de teen kon worden verbonden. 2)
Ten slotte hebben we nog een ande
re Kaleng, die meer in het Oosten van
Java voorkomt, te weten de Kaleng
poetih, ofwel Djalak awoe. "Gracupica
melanopterus", om volledigheidshalve
ook zijn wetenschappelijke naam te
vermelden.
Deze houdt om zo te zeggen het
midden tussen de beide reeds bespro
ken Djalaks, hij heeft van beiden iets.
De hoofdkleur is, zoals zijn naam al
zegt, wit, iets roomkleurig bovenop de
kop. Grijs op de schouders en bruin
zwarte slagpennen en staart met de
zelfde witte tekening als bij zijn antra
cietkleurige neef. Het kale ooghuidje,
maar dan geel, heeft hij daarentegen
van zijn bontere soortgenoot. In zijn
doen en laten echter is hij weer meer
Buffelpikker dan Oerèn. Met de borst
wijduit en de kopveertjes onvereind
ziet men hem nu en dan staan knikken,
onderwijl reeksen hoge kreetjes af
wisselend met tik-geluidjes. Zo iets
van: "Fried vrat krediet! Krediet!
Tik, tik, tik (begeleid met kop-knik-
jes) Krediet, Diederik! Diederik!", om
zijn natuurlijke geluiden in mensentaal
te "vertalen" (dus geen aangeleerde
woordjes).
Evenals onze Europese Sturnus vul
garis, plegen ook de Djalaks zich op
bepaalde tijden van het jaar tegen het
vallen van de avond tot de bekende
spreeuwenwolken te verzamelen. Ze
maken dan een drukte en een geroeze
moes van jewelste. Te Batoe herinner
ik mij op z'n minst twee van die ver
zamelplaatsen. Op de wandeling kon
je ze op een paar honderd meter af
stand al horen, en was je er vlakbij,
dan kon je jezelf amper verstaanbaar
maken.
Mag ik zeggen: Mede namens "Vo
gel-blek" nogmaals Slamat 1972. 3)
Hans van Laar
En daar was alles juist om te doen:
waar die naam kaleng vandaan komt
bij zo'n charmante djalak! Nogmaals:
wie helpt ons?
2) Van mijn eigen djalak herinner ik me
wat anders. Mijn lievelingsdjalak zat
in een kooitje in de gang van de bij
gebouwen en had vandaar een mooi
uitzicht op het achtererf. Op een dag
een verschrikkelijk spektakel: krijsend
rolde onze djalak in haar kooi om en
om, kennnelijk een soort beroerte na
bij. We zagen ook meteen waarom: in
de hoek van het achtererf werd door
de kebon een kip geslacht en het he
vig spartelende dier was door de dja
lak gezien. Onze kokkie deed in haar
schrik het enige goede wat ze moest
doen: ze gooide een gajoeng water
over de kooi plus djalak uit en dat
bracht gelukkig onze djalak weer bij
zinnen. Sindsdien is nooit meer een
kip geslacht zó dat ze het zien kon.
3) Inzender van Laar vraagt onze lezers
wie misschien een postzegel heeft van
Noord-Vietnam, voorstellende een va
riant van onze Buffelpikker, nl. de
Kuifmaina. Stuur naar zijn adres:
Goudsbloemlaan 18, Den Haag.
10