VOETSTAPPEN IN'N ANDERE WERELD Paranormale verschijnselen in tempoe doeloe ik nimmer ter eeniger plaatse ooit zulk een boom laten kappen. Dat een hadji en vele gewone Javanen mij gesmeekt hadden die boom te laten staan is een geheel ver zonnen leugen, daar ik nog nimmer met zulk een hadji over zoo iets ooit in aanraking ben geweest. Bovendien hebben hadjis, die hier zeer gering in aantal zijn, bij den Ma- doerees niet het minste gezag en niet den minsten invloed; zoo gehecht als de Inlan der in West Java {Preanger-Bantam) aan de vervulling van zijne godsdienstplichten is, zoo onverschillig is te dien aanzien de Ma- doerees, wiens godsdienst meer naar het Buddhisme overhelt. Javanen houden zich hier slechts in zeer geringe getale op, be- hooren tot het minder goede gedeelte van de inlandsche bevolking, ja, maken het uit schot daarvan uit, en zijn met de Chineezen de eenige opiumschuivers, op wie de Ma- doerees met minachting neerziet, en die bij hem niet het minst in tel is. Het karakter van den Madurees staat dan ook lijnrecht tegenover dat van den Javaan; zoo gedwee, kruipend slaafsch enz. als laatstgenoemde is, zoo fier, flink, rond doch in hoogen mate wraakzuchtig is de Madurees. Van de soepterrine is niets waar, ook niets van het in de lucht vliegen van vierkante potten met olie, ook niets van de bakol met rijst, evenmin van het in troepjes naar boven gaan van ledige flesschen, die daar een rondedans houden; alles een en al leugen. Ik volg eerst het stuk uit het Bat. Nieuws blad op den voet, om later het ware en waarachtige te melden. Wat 'het zoontje van den Ass. Res. betreft, enz. (dat is dan Jantje) is voor 99/100 ge logen; wat het ware hiervan betreft komt nader bij het verhaal van de ware toedracht ter sprake. Ook het verhaal van het gebeurde met de slof is geheel onwaar en de rest van het artikel zoo geillustreerd en voor het grootste gedeelte zoo onjuist voorgesteld, zoo als u nader zal blijken. Alles wat ten mijnent vroeger heeft plaatsgehad en gedurende bijna twee maanden met korte tussenpoo- zen is voorgevallen, wordt door spiritisten Sitoebondo 30 April 1893 geheel verklaard en door hen alleen aan spiritisme toegeschreven, en zouden Jan Waarde van Dolder, en Betsy maar vooral de laatste sterk me- Van verschillende zijden ontving ik reeds dium zijn. De heer Groenemeyer, die ik brieven zelfs van geheel mij onbekende circa medio Januari een paar malen te personen, om hun de ware toedracht van Soerabaya ontmoette en wien ik mondeling het nu reeds een paar maanden geleden een en ander mededeelde, alsmede de ten mijnent voorgevallene in bizonderheden heer Tokkens en de inspecteur van Finan mede te delen Geen dier brieven heb ik tien Jhr. de Koek die allen aan spiritisme beantwoord en omdat ik het veel te druk doen, dan wel daarvan min of meer op de had en waarlijk mijn tijd wel nuttiger kon hoogte zijn, beweren dat alles zich door de besteden dan telkens over hetzelfde onder- leer van het spiritisme laat verklaren. Daar werp met mij geheel onverschillige personen te corresponderen. Het mij toegezonden uitknipsel is voor mij een samenweefsel van leugens en onjuiste voorstellingen. Om te beginnen heb ik nog nimmer een Waringin boom laten omkap pen, op het geheele erf van mijne woning staat en heeft nimmer een enkele waringin- boom ooit gestaan, ook buiten mijn erf heb Een authentiek verslag uit 1893 ln de literatuur over onze tempo doeloe ontbreekt het niet aan verhalen over bovennatuurlijke verschijnselen. Om er maar enkele van bekende auteurs te noemen: De stille kracht van Couperus, Goena-goena van Maurits en Roemah angker van Henri van Wermeskerken. Vaak zijn hier Wahrheit en Dichtung dooreengemengd. Officiële rapporten of mededelingen over dergelijke verschijnselen, waarbij met name genoemde betrouwbare ge tuigen aanwezig waren, komen echter minder vaak voor en zijn na zoveel jaren maar zelden bereikbaar. Hiertoe behoort ook het door de Assistent-Re sident van Soemedang Von Kessinger bij de Regering ingediend ambtelijk verslag van een in 1831 te zijnen huize plaatsgevonden hebbende stenengooie- rij, waarbij ook de bekende generaal Michielsen aanwezig was. Men vindt deze gebeurtenis o.a. vermeld in het bekende standaardwerk van professor P. Veth "java, geografisch, ethno- logisch en historisch" (deel IV pag. 238, uitgave Erven Bohn, 1882). Het hierna volgende relaas van de As sistent-Resident J. Bisschof te Sitoe bondo, dat ik letterlijk overtypte van een foto-copie van het originele schrij ven dat in een familiearchief hier ter stede berust, lijkt mij interessant genoeg om de Tong Tonglezers te boeien. Of schoon de ondertekening aan de brief ontbreekt is mij uit informatie bij fa milieleden gebleken dat het van boven genoemde A.R. fan Bisschof afkomstig is. Hein Buitenweg ik mij zelf daarmede nooit heb afgegeven en nimmer daaraan eenig geloof of waarde heb gehecht, kwam het gebeurde mij ge heel onverklaarbaar voor; ook anderen die het ten mijnent of bij een ander aan huis, persoonlijk aanschouwd hebben, wisten niet de geringste oplossing te vinden, en stem den wij daarin overeen, dat bizondere ons onbekende krachten, hetzij natuurlijke, het zij bovennatuurlijke, hierbij in het spel wa ren, doch van menschenhanden of men- schen toedoen nimmer eenige sprake kon zijn. Het gebeurde komt in het kort op het vol gende neer. In den avond van den 30en November of 1 December A.P.° gingen kinderen 's a- vonds na den eten tegen 9 uur, half tien naar bed. Mijne dochter Titi, die toen reeds geengageerd was, zat met haar aanstaande en mijne vróuw in de voorgalerij en was ik inmiddels naar het bijgebouw, waarin ik te huis kantoor houd, gaan zitten werken. Een oogenblik later, een versche sigaar aanstekende, werd ik gewaar, dat de kin deren nog niet sliepen, doch op luidruchti- tige wijze babbelden. Op mijne vraag, waar om zij nog niet sliepen, antwoordden Jantje en Betsy, die in een groot tweeslaaps bed moesten slapen, omdat de bultzak van den eersten opnieuw overtrokken werd, dat zij met steenen gegooid werden, deze telkens in de kamer vielen, en hoewel zij nimmer geraakt werden, daardoor niet konden sla pen. Mijne vrouw kwam ook in de kamer en waarlijk, eenige oogenblikken later vie len in ons bijzijn steenen op den grond, waarvan de herkomst in het geheel niet was te verklaren. Daar ik juist dien dag een oppasser had ontslagen, dacht mijne vrouw aanvankelijk dat het eene wraakne ming van dien man was; zelf zulks niet on mogelijk achtende, liet ik een oppasser voor de buitendeur van de 'kamer de wacht houden, doch ook dat hielp niet, af en toe vielen er nog steenen. Een uur later hield het vallen van steenen nagenoeg op, doch toen vielen er voorwer pen van de waschtafel en van de ronde tafel tegen den grond en dat in bijzijn van mijne vrouw, die bij de kinderen was gaan liggen om hen gerust te stellen in de hel der verlichte kamer, die van alle zijden ge sloten was. Haar sleutelmandje, kleine vaas jes, potjes, een mandje met versche eyeren voor de kleinste vielen successievelijk op den grond, zonder dat eenig menschelijk wezen buiten mijne vrouw en de kinderen zich in de kamer bevond. Eindelijk vielen de kinderen door het lang waken van ver- moeijenis in slaap, en werd het toen rustig. De volgende avond nagenoeg dezelfde ver tooning, eerst wat steenen, daarna andere voorwerpen zich op de waschtafel, ronde tafel, kast of kozijn bevindende, vielen achtereenvolgens op den grond, en daar ik alle voorzorgsmaatregelen getroffen had, kwam ik toen reeds tot de innige overtui ging, dat geen menschelijke handen, doch onbekende of bovennatuurlijke krachten in het spel waren; ook toen werd het geheel rustig, zoodra Jantje en Betsy in slaap waren. 's Morgens kwam de docter, Dr. Engelmayer (een zeer bekwaam en ontwikkeld man, on langs per Sumbatra tijdelijk naar Europa vertrokken) ten mijnent om over dienstaan gelegenheden te spreken en deelde ik hem het gedurende twee avonden voorgevallene mede. Zoo als ge begrijpen kunt, verklaar de hij een en ander niet te kunnen geloo- ven, zoo lang hij niet persoonlijk zulks had gezien of bijgewoond. Hij vroeg mij dien zelfden avond bij mij te mogen komen en hebben wij toen beiden de wacht bij Jan 18

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1972 | | pagina 18