Batavïa's Zilveren Eeuw
Door Dr. H. J. de Graaf
Oost-lndië had de naam, dat de Europeanen er zo zeer door de dagelijkse zorgen
voor het bestaan of door de lust om gauw schatrijk te worden (en dan snel te
repatriëren) in beslag werden genomen, dat er voor beschaving of ontwikkeling,
voor de dingen des geestes, niet veel tijd meer overschoot.
Dit moge voor sommige perioden der Verenigde Oost-Indische Compagnie waar
zijn, voor Oud Batavia's nabloei, de tijd die omstreeks het jaar 1700 begon, is
dit beslist onjuist. Er was toen in zekere kringen vrij wat belangstelling voor
kunst en wetenschappen en zelfs in de hoogste kringen nam men de pen ter
hand om ook eens iets anders te schrijven dan alleen maar boekhouden.
Er was ook zekere rust gekomen. In
een zware strijd had de Compagnie
zich in Azië een ereplaats veroverd.
De specerijenrijke Molukken beheerste
zij. Batavia, haar middelpunt, kwam tot
bloei; op Java begon zij haar macht te
vestigen. Was het een wonder ,dat men
meer tijd, maar ook meer lust had om
zich met geestelijke zaken bezig te
houden?
Dit bewijst b.v. de bibliotheek, die
het lid van de Raad van Indië Isaac de
Saint Martin na zijn dood in 1696 naliet.
Op 28 mei 1696 had de verkoop zijner
boekerij in de Prinsenstraat te Bata
via plaats en daarvoor werd expres
een catalogus, N.B. in het Latijn, ge
drukt, waarvan één exemplaar de tand
des tijds weerstaan heeft. Deze cata
logus bevat titels van Hebreeuwse,
Griekse, Latijnse, Nederlandse en Fran
se boekwerken. Ook is van hem een
soort plakboek bewaard, waarin 112
opgeplakte brieven en briefjes voor
komen, benevens losse aantekeningen,
alle uit zijn Bataviase tijd, 1683-1696.
Daaruit leren wij de kring zijner vrien
den en bekenden kennen. Een dgl.
belangstelling zou men van iemand, die,
ofschoon van goede -Franse familie,
toch als militair naar Indië was uitge
varen en bijna zijn ganse loopbaan
onder de wapenen heeft doorgebracht,
stellig niet verwachten. Onlangs ver
wierf ons Rijksmuseum zijn portret, dat
hij tijdens zijn Europees verlof in Hol
land had laten schilderen. Een prach
tige aanwinst!
Destijds (1684-1691) presideerde ook
de zachtmoedige landvoogd, Johannes
Camphuys de Hoge Tafel, die als goud
smidsleerling begonnen, het tot de
hoogste rang in den lande bracht. Op
de penningen, die bij zijn begrafenis
naar toenmalige gewoonte werden uit
gedeeld, stond volgens zijn wens het
volgende door hem gemaakte versje:
Mijn aardze Camphuis was vergaan,
Mijn Tabernakel kon niet staan,
Doch ik zag op een vast gebouw,
Dat eeuwig zijn en duuren zou,
Een plaats, door Jezus toegezeit
En >in zijns Vaders huis bereid.
Welzalig is die man zijn lot,
Die heeft een timmering bij God.
Deze volijverige G.G. stelde op
grond van archiefstukken uit Compag
nies archief een breedvoerige geschie
denis der stichting van Batavia op,
welke verdienstelijke verhandeling door
ds. Valentijn in zijn reuzenwerk (dl. IV)
werd opgenomen. Ja, toen hij tot drie
maal toe opperhoofd van de factorij
Desjima was (in de jaren 1671, 1673,
en 1675), heeft hij waarschijnlijk aller
lei materiaal verzameld over de ge
schiedenis van Japan, dat hij later aan
de hierna te vermelden dr. Kaempfer
bereidwillig heeft afgestaan. Ook in
het werk van de grote geleerde Rum-
phius stelde hij zeer veel belang, en
men kan zeggen, dat hij dit gered heeft.
Zijn tweede opvolger, Joan van
Hoorn (1703-09) had ook wetenschap
pelijke belangstelling. Die had hij van
zijn vader, Pieter van Hoorn, geërfd.
Hij had deze als knaap op diens ge
zantschapsreis naar China vergezeld.
Terwijl andere mensen van hun buiten
landse reizen stoffelijke souvenirs mee
brachten, al was het maar een pot
gember, vergastte deze opperkoopman
na thuiskomst zijn gezin op een de
gelijke verhandeling over de wijsheid
van de Chinese moralist Confucius.
Maar hoe zal mevrouw van Hoorn deze
geestelijke tractatie gevonden hebben?
Ook zijn zoon Joan was vaardig met
de pen. Reeds als secretaris der Hoge
Regering stelde hij een uitmuntend
Dagregister voor het jaar 1678 op.
Later verplaatste zijn aandacht zich
sterk naar Java. Op 8 febr. 1686 was
voor de kraton Kartasoera zijn zwager,
de manhafte Francois Tack, een man,
van wie menigeen veel verwachtte,
door de Balische avonturier Soerapati
en zijn bende vermoord. In de volgende
tijd van afwachten stelde hij een breed
voerige verhandeling' over Java en zijn
bevolking samen, groot 295 blz., die
Een beeld run 18e eeuws Batavia: de tijgergracht, een van Batavia's deftigste buurten uit die tijd, naar een tekening van Johannes Rach.
6