Vissen in de Indische Zee (slot)
Door A. A. Denninghof-Stelling
In Manokwari aangekomen merkte
de expeditieleider op dat we wel wat
vis konden gebruiken, bij gebrek aan
iets anders en ter versiering van onze
rijst alleen. In die tijd was N-G. nog een
land zonder uitzicht of belofte en was
er nergens iets te krijgen, behalve
jenever in Hollandia en in Biak. Voor
de show moest je maar zo'n beetje
aan rommelen. Toen de expeditieleden,
bestaande uit de leider Ir. Fré Wehl-
burg, Ir. Jan Sijnja (hout), Nico Klay
(veeteelt) en opperhoutvester Ir. de
Haan (bos- en houtzaken), een verga
dering belegden met de weinige in
Manokwari gesettelde kolonisten, w.o.
de oude Tessensohn, ging ik met de
Higglnsboot de baai in. Na een half uur
was ik weer terug met 2 tongkols, 1
tengiri en 1 baracuda, tesamen zo'n 15
kilo vis en dus meer dan genoeg voor
ons en de paar kolonisten die bij ons
het avondmaal zouden gebruiken,
(zie foto 3).
Na Manokwari ging het richting Ran-
siki en Waren, speciaal voor onder
zoek naar veeteeltmogelijkheden en
het bekijken van het bos en houtbe
stand. Toen het onderzoek in Waren
nogal lang uitviel, ben ik met de Hig-
gins'boot een uitstapje gaan maken
naar een zeer kleine kustkampong,
Sjeri genaamd. Naar men zei lag het
naast het strand gelegen bos vol met
beenderen van daar op het eind van
de oorlog door ziekte en verkommering
omgekomen Jappen, (de Jappen had
den in Waren voor de oorlog reeds
een katoenonderneming, waar ze later
een vliegveld aanlegden). In primitieve
en reeds volkomen vergane hutjes la
gen daar inderdaad talloze skeletten,
evenals overal verspreid in het bos.
Een andere bijzonderheid trof ik in
Sjeri aan in de vorm van een oerhond,
veel gelijkenis vertonend met de Ten-
gerees uit Oost-Java. Deze honden
konden niet blaffen, maar slechts gil-
geluiden uitstoten; overigens mooie
stevige beesten. Jaren later werd ik,
de Mamberamo op bij Pioniersbivak,
op drijfjacht zijnde met de daar zeer
schuwe Papoea's ook geconfronteerd
met honden die niet konden blaffen.
Maar het waren uitzonderlijk goede
jachthonden, die de varkens naar de
Papoea's toedreven en die hun positie
aan de honden kenbaar maakten door
een heel vreemd geluid te produceren
door met een vinger in hun wang te
drukken, een geluid dat ik tot grote
hilariteit van de totaalnaaktlopers niet
bij machte was na te bootsen.
Op enige tientallen meters afstand
van de weinige hutten op palen waar
uit Sjeri bestond liet ik het anker vallen
in de daar stijl aflopende koraalbodem.
Bij het vallen van de avond werd een
sterke lamp buitenboord gehangen om
de vissen aan te trekken en op de
achtersteven werd mijn Hardy-vistuig
aan de "socket" bevestigd en voor
zien van een stuk tongkol als aas. Om
een uur of 7, toen het geheel donker
was geworden, zag ik een vreemd ver
schijnsel. De zee werd in no-time melk
wit van de honderdduizenden kwallen
die zich daar opeenhoopten. Onge
veer een uur later waren als bij tover
slag de kwallen verdwenen en zag ik
tientallen zwart-wit gestreepte (giftige)
zeeslangen in de lichtkring van de bui
tenboordlamp rondzwemmen. Om
streeks 9 uur verdwenen ook zij en
toen zag ik hele scholen boebara's die
onder het schip heen en weer zwom
men. Zoveel boebara's bij elkaar had
ik nog nooit gezien. Ik besloot maar
naar kooi te gaan aangezien de vissen
niet bijtlustig bleken. Nauwelijks lag
ik, of ik hoorde de luide ratel van de
molen op het achterschip waarschuwen
dat ik beet had. Ik snelde naar buiten
en haalde een boebara van een kilo of
6 op. Weer werd de haak voorzien van
een stuk tongkol, maar nauwelijks lag
ik, ofrèèèèèt, de ratel zei:
hebben! Weer een boebara. En zo
vingen we aan de lopende band tot
grote hilariteit van de bemanning en
de nontonnende Papoea's. Onder luid
gelach en gejoel werd elke rèèèèt door
hen begroet, tot ik er omstreeks 11
uur schoon genoeg van had, én omdat
we al meer vis hadden dan we zelfs
met de hulp van kampong Sjeri op
konden, én omdat ik slapen wilde. Dus
werd onverbiddelijk het vistuig binnen
boord gehaald, tot grote spijt van de
Indonesische bemanningsleden en de
verzamelde Sjeri-Papoea's, die zich
kostelijk hadden geamuseerd. Als be
loning voor de show kreeg ik van een
der Papoea's een mandje vol, zoals
later bleek geheel bedorven, maleo-
eieren.
Zes jaar later kwam ik in Nieuw-
Guinea te werken. Door de aard van
mijn werkzaamheden maakte ik veel
tournées, waardoor ik practisch alles
van het land heb gezien, tot de meest
afgelegen uithoeken toe. Nieuw-Guinea
bleek niet alleen zeer rijk aan vis, maar
het is ook een land van reuzenvsisen.
Als men bv. met de Dakota van Hol
landia naar Biak vloog, dan kon men
vaak onder het zeeoppervlak van die
v.l.n.r .Enthynnus allerteratus (tongkol), behorend tot de groep der makreelachtigen; Sphyraena
sp. (picuda?): aloe-aloe of senoek, "barracoeda", behorend tot de groep der karderachtigen;
tengiri (Cybium commersoni)behorend tot de groep der makreelachtigen; Enthynnus pelamys
(tongkol), behorend tot de groep der makreelachtigen.
16