De Apotheek der Natuur (I) Wij kennen de "waroeng otoat" uit onze Indische tijd eigenlijk hoogst opper vlakkig: van aanschouwing in een min of meer slordige en onoverzichtelijke verzameling gedroogde bladeren, bloemen, zaden, schorsen, vruchten en hout splinters op de pasar. Meestal beheerd door een (zeer) oude vrouw. Van wat deze vrouw alzo te koop aanbood, wisten wij doorgaans niets. Hierdoor is de indruk van onover zichtelijkheid ontstaan, want zeer waar schijnlijk is er voor de verkoopster wél een duidelijk systeem van uitstalling geweest. Daar de waroeng obat meest al beheerd en bezocht werd door anal fabeten, ontbraken etiketten en ge bruiksaanwijzingen. Dit zou overigens een zó enorme stapel van schrifturen nodig gehad hebben, dat zelfs de nIet- analfabeten van elke vorm van om schrijving afgezien hebben. Is op elke pasar in Indonesië wel een stuk of wat van deze drogisterijen te vinden, de grootste verscheidenheid is altijd te vinden geweest op de reus achtige pasar te Djokjakarta, waar ook medicijnen te vinden zijn die op pasars elders mochten ontbreken. De gemid delde Europeaan wist van deze medi cijnen doorgaans niets. Slechts oudere dames (en b.v. apothekers of plant kundigen) wisten er de weg te vinden. Vóór de oorlog wisten in elk geVal mannen er hoegenaamd niets van. Bij enkelen heeft de bittere noodzaak van de oorlog hier en daar wel enige kennis van geneeskrachtige kruiden wakker geroepen Onder de drogisterijen waarvan wij er hier twee afbeelden in mindere of meerdere mate van ordelijkheid, heb ben de meeste wel de hier volgende kruiden in hun collecties: Zaden van Myristica fatua Houtt. (pa- la lalaki), af of niet van de harde huid ontdaan; vruchtjes van Litsea citrata BI. (boewah krangean); zaden van Mucuna Blumei Burck M. Junghuhniana Bac ker (oelet); zaden van Pachyrrhizus angulatus Rich, (bidji bangkoeang, bidji besoesoe); zaden van Abrus precato- rius L. (bidji saga); de slangvormig ge kronkelde harde peulen van Dichros- taohys cinerea W. et A. (kajoe poeng); zaden van een variëteit van Lansium domesticum Jack (bidji langsep); zaden van Croton Tiglium L. (tjeraken, kema- lakian, pentjahar); vruchten van Hura crepitans L. (kerawitan, boewah semir, koekoe matjan, veelal ten dele uiteen gevallen in kluisjes, wier eigenaardige vorm de naam koekoe matjan (tijger- nagels) rechtvaardigt; vruchtschillen van Nephelium lappaceum L. (koelit boewah ramboetan); zaden van Mesua ferrea L. (gande, widji). Verder geschil de en ongeschilde vruchten van Calo- phyllum Inophyllum L. boewah njam- ploeng); vruchtschillen van Garcinia Mangostana L. (koelit boewah mang- gistan); zaden van Garcinia dulcis Kurz (isi moendoe); zaadkernen van Barring- tonia excelsa BI. C'hyden anthus ex- celcus Miers (bisolei); zaden van Mi- musops Elengi L. (bidji tandjoeng) en van Mimusops Kauki L. (bidji Sawoe); vruchten van Teysmanniodendron bo- goriense K. et V. (bloeloek loepo, bloe- loek sabrang), herkomstig uit het Oos ten van de Indische Archipel; zaden van Datura fastuosa L. (bidji ketjoe- boeng): voorts schors van Litsea citra ta BI. (babakan krangean, koelit lemo). Schors van een of meer Araliaceeën - Paratropia of Heptapleurum spec, poelasari djawa, aldus zonder twijfel genoemd wegens een oppervlakkige gelijkenis met de cumarine-houdende poelasari, van Ayxia stellata R. et S., echter reukloos en cumarinewrij; een schors, die kajoe timoer genoemd wordt en waarvan de afkomst nog on bekend is; (ook een Rhizophore-bast wordt wel onder deze naam verkocht); reukhouten als het skatol-houdende hout van een Celtis-soort (kajoe tai), in de regel met zeer zwakke geur; voorts het donkerrode hout van Dal- bergia Cumingiana Benth. (kajoe laka), dat op zichzelf vrij wel reukloos is, doch bij verbranding geurige rook le vert; het meer of minder verhartste hout van Gonystylus Miquelianus T. et B. kajoe garoe) het voornaamste reuk hout op Java; wortelhout van Santalum album L.(kajoe tjendana), eveneens in setanggi voorkomend. Rhizoom van Homalonema aromatics Schott of verwante spec, (nampoe); gele wortels van Fatoua pi'losa Gaud, (greges otot, onder welke naam ook voorkomen de vegetatieve stengels van een Equisetum); gele wortels van Tinomiscium spec, of ook van een of meer andere Menispermaceeën (hier kajoe seriawan geheten); wortels van Rauwolfia serpentina Benth. (poelei pandak - ook sommige andere wortels worden wel met deze naam aangeduid); grof bladpoeder van Lunasia amara Blanco (kemaitan); bladeren van Elae- ocarpus grandiflorus Smith (insgelijks wel daoen kemaitan, en voorts daoen redasa geheten); poeder van de blade ren van Eugenia caryophyllata Thunb. (daoen tjingke); gedroogde plantjes Twee voorbeelden van drogisterijen zoals we ze met hun stalletje vaak op pasars gezien hebben. Ook al schijnt de bovenste foto een complete chaos te biedenzó goed kent zowel de "apothekeres" als de adspirant koopster de meeste gedroogde kruiden aan hun uiterlijk, dat men niet', de minste moeite heeft uit te zoeken wat men nodig heeft. 10

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1972 | | pagina 10