21
Wedana terug met een heuse "Kiaji", die
als hoofddrijver zou optreden en ook een
geweer had, vergezeld van enige kampong
bewoners.
Wij kregen te horen, dat "Si Kiaji" zich
thans bevond in de bossen langs het strand,
waarlangs de weg liep naar Tjisolok, een
ander aardig plaatsje met warme bronnen,
dat meer westelijk lag tegen de grens van
de residentie Bantam en dat vaak werd
bezocht door touristen, vacantiegangers en
zieken, die genezing zochten in de warme
zwavelbaden en rust wilden hebben. Deze
weg naar Tjisolok was behoorlijk breed,
zeker een meter of acht en liep grotendeels
vlak langs de kust, terwijl er op sommige
plaatsen tussen de weg en het strand
bossen voorkwamen van kleine afmetingen.
Aan de andere zijde waren bevolkingstuinen,
afgewisseld door bosranden, terwijl het
terrein daar vrij steil was, zodat men daar
lang niet overal tegenop kon klimmen. Wij
zouden ons dus op de weg moeten pos
teren op die plaatsen, waar het wild zou
kunnen oversteken om het bos aan de an
dere kant in te vluchten. Er zouden meer
dan voldoende drijvers en honden zijn on
der aanvoering van de echte Kiaji, die blijk
baar zelf veel van de jacht hield, doch na
tuurlijk meer van de hertejacht, welk wild
ook veel in de omgeving voorkwam en
waaraan hij persoonlijk ook meer had, aan
gezien hij dat vlees wel mocht eten.
Of hij nu speciaal meeging omdat hij een
zekere rancune tegen zijn naamgenoot had,
weet ik niet, maar later bleek, dat de hon
den grotendeels zijn eigendom waren ten
misschien had hij wel hoop tijdens het drij
ven tegen een hert op te lopen, wat hij dan
•natuurlijk niet zou laten lopen, hoewel wij
ook nu weer afspraken uitsluitend te schie
ten op grote beesten. De kiaji en de We
dana waarschuwden ons nog voor de vele
streken, die Si Kiaji reeds aan diverse ja
gers had toegedacht en waardoor hij steeds
de dans was ontsprongen. Als je de ver
halen wilde geloven, kon dit beest inder
daad van alles doen, wat je niet zou ver
wachten en ze waren dusdanig fantastisch
dat mijn Amerikaanse vrienden meermalen
in de lach schoten, alleen al door de on
gelooflijke wapenfeiten, die "Si Kiaji" al op
zijn geweten had. Om half tien gingen wij,
na nog een koude whisky-soda te hebben
genoten, achter de klamboe om ons voor
te bereiden op de komende dingen.
De andere dag om half zes werden we door
de mandoer gewekt, gingen allen lekker
baden en ons aankleden, waarna een enorm
ontbijt werd weggewerkt van minstens 6
gebakken eieren met ham en spek per man.
Even na het ontbijt kwam de Wedana met
zijn autotje ons halen om ons de weg te
wijzen. Wij volgden hem met onze wagen
tot een plek ongeveer 5 km op de weg naar
Tjisolok om ons op te stellen. Alleen de
kiaji met een drijver wachtten ons op om
ons te posteren. Waar de baas zelf geen
geweer bij zich had nam ik hem onder mijn
hoede en zou hij zich bij mij posteren om
e.e.a. mee te maken.
Het eerste bosje was blijkbaar leeg. Wij
hoorden niets en zagen nog minder. Alleen
een vrij behoorlijke python kwam de weg
overkruipen, die wij rustig zijn weg lieten
vervolgen. Wij verplaatsten ons naar het
volgende bosje, dat wederom niets ople
verde. Weer werd een eindje verder ge
lopen en stelden wij ons, steeds in dezelfde
volgorde, op om de drijf af te wachten. Mijn
post was iedere keer aan het eind van de
posteerlinie en steeds trachtte ik een plaats
in te nemen aan de overzijde van de weg,
zodat ik het wild zou kunnen zien aanko
men en kunnen zien opklimmen. Ook nu
weer kreeg ik die kans en de baas en ik
gingen op een enorme keisteen zitten onder
een boom, waar wij een aardig uitzicht
hadden op het terrein en o.a. ook 2 van de
andere jagers konden zien staan op de weg.
Korte tijd, nadat de drijvers en de honden
dit bosje waren ingegaan was het raak.
Eerst hoorden we het gegil van de drijvers,
kort daarna gevolgd door het korte gekef
van een heel stel honden. Wij hielden ons
dus paraat voor wat er te voorschijn zou
komen, doch zagen vooralsnog niets. De
baas nam zijn kijker, die hij wel bezat en
had meegenomen en volgde nauwlettend de
bosrand, voor zover wij die konden zien,
terwijl de spanning door het kabaal met
de minuut steeg. De honden waren nog ver
van ons af toen wij Reggy, de schutter die
het verst van ons afstond plotseling een
wijzend gebaar zagen maken naar het voor
hem liggende kreupelhout. Er volgde echter
niets en Reggy liep een beetje op naar
George, die het dichtst bij ons stond. Even
later kwam George in actie, die blijkbaar
ook wat hoorde, doch niets zag. Hij rende
langs de weg in onze richting, toen weer
terug. Blijkbaar had het wild hem in de
gaten en wilde niet uitbreken, net zoals dit
bij Reggy het geval was geweest. Toen dit
krijgertje spelen nog aan de gang was,
hoorden wij op afstand een schot, gevolgd
door nog twee, vermoedelijk van de kiaji
en van een der drijvers, aangezien het geen
zware knallen waren van een kal. 12 o.d.
zoals onze jagers hadden. Na de knallen
gebeurde er in korte tijd zeer veel. Eerst
kwamen er bij Reggy een stuk of vier big
gen rennende de weg over, waarop niet ge
schoten werd. Wij zagen Reggy aanleggen,
doch toen hij in de gaten had, dat het
slechts klein goed was, het geweer weer af
zetten. Ook George was in volle actie en ook
bij hem kwamen een aantal biggen door
breken, die in volle vaart de weg oversta
ken, zonder door hem beschoten te worden.
Hij was blijkbaar dusdanig beduusd, dat hij
naar ons wuifde met een afwijzend gebaar.
Op hetzelfde moment zagen wij achter hem
een enorm zwijn opduiken uit het bosje
aan onze kant van de weg. Dit beest dat
hij niet zag en waarop ik niet kon schieten
aangezien het te dicht bij hem in de buurt
was, liep in een sukkeldrafje naar hem toe
en precies tussen zijn benen door, zodat
hij achteroversloeg en gedeeltelijk op de
rug van het beest terecht kwam. Bovendien
zag ik het beest nog een haal doen met zijn
grote slagtanden en was al bang, dat hij
zich zou omdraaien om George ,die door
de val zijn geweer had verloren, aan te
vallen, doch dit gebeurde gelukkig niet. Hij
liep weer terug naar het bosje, waar hij uit
gekomen was en verdween daarin.
(wordt vervolgd)
Twee briefkaarten uit het begin dezer eeuw, die door Japan over de hele wereld werden verspreid. In Indi'è waren ze niet erg welkom. Ze
werden namelijk uitgegeven nadat Japan als eerste Aziatische staal een Europese staat (Rusland) vernietigend had verslagen ter zee en te land
1905Deze oorlog, waar gewoonlijk in de historie niet veel van gesc breven wordt, heeft echter de belangrijkste stoot gegeven tot het snel
jopflakkerend en -weldra onweerhoudbaar anti-imperialisme in Azië.