Wie was Meester Cornells? (slot)
Bijna dominél 1642 1661
door Dr. H. J. de Graaf
De 17e februari 1642 was een belangrijke
datum in het leven van Meester Cornelis
Senen. Op die dag moest hij voor de Eer
waarde Kerkeraad van Batavia verschijnen
en daar werd hem uit naam en last van de
Edele Heer Gouverneur-Generaal medege
deeld, "alsdat hij proponentsgage zou ge
nieten," n.l. 20 realen per maand, "en is
meteen van de dienst van de schole ont
slagen". Juist drie weken te voren had de
Kerkeraad besloten, dit aan Zijne Edele
te verzoeken.
In feite kwam het er op neer, dat hij nu
echt proponent, d.w.z. aanstaand predikant
was, hetgeen de weg opende naar de rang
van predikant. Doch welke inspanning hij
zich ook getroost heeft, dit doel heeft Mr.
Cornelis nooit bereikt. Hij is steeds maar
proponent gebleven, zij het dat men daar
aan het woordje absoluut aan toevoegde,
dus absoluut proponent, doch ds. heeft hij
nooit voor zijn naam mogen zetten. Het is
altijd maar Meester Cornelis gebleven, en
zo is hij in de volksmond ook blijven leven.
Zijn eerste poging, om de laatste hindernis
tot het predikambt te nemen, is in 1645
gedaan (20-11-45), toen hij een rekest tot
de Heren Raden van India richtte. Het resul
taat hiervan is mij onbekend. Vermoedelijk
was de uitslag negatief.
Doch op 9 dec. 1647 overwoog de Kerke
raad, dat aan Mr. Cornelis Senen het "op
zicht over de Inlandse Ghristennatie onder
de titel en het tractement van proponent"
was toevertrouwd geweest, en "de gemeen
te successive goed genoegen had toege
bracht". Zij besloot daarom hem, na een
bijzonder examen, tot de dienst des godde-
lijken Woords te promoveren, en de ge
meente van de Inlandse Christenen als
predikant toe te eigenen". Indien dit voor
nemen geslaagd was, dan zou Mr. Cornells
daarmede de eerste Indonesische dominé
zijn geworden. Wonderlijk genoeg, is op
dit besluit verder niets gevolgd. Begrijpelijk
is het daarom, dat Mr. Cornelis ten slotte
zijn geduld verloor en op 8 aug. 1650, dus
na ruim twee jaar, zich in de Kerkeraad
vertoonde. Hij verzocht, nadat hij nu al vele
jaren de Inlandse natie onder de titel van
"Proponent" in het prediken, catechiseren
enz. had gediend, "dat tot predikant mocht
bevorderd worden". Zijn verzoek werd in
beginsel toegestaan, mits ook de Gouver
neur-Generaal zich er mee verenigen kon.
Over de wijze waarop de promotie zou
kunnen plaats vinden, zou een week later
worden gesproken.
In die zeven dagen ging de voorzitter, ds.
Cornelius Porselius Z. Ed. Maetsuycker "be
groeten", gelijk men toen zeide. De Gouver-
nuer-Generaal had er geen bezwaar tegen,
dat Mr. Cornelis de bevoegdheid tot dopen
kreeg, dus een der beide door de Gerefor
meerden erkende sacramenten, doch t.a.v.
de bevordering tot volledig predikant, aar
zelde hij. Hij achtte n.l. het aantal predikan
ten in Batavia, n.l. vijf, ruim voldoende en
begeerde dit getal niet uit te breiden. Met
dit weinig bevredigend verlegenheidsant-
woord kwam de Praeses uit het Kasteel
terug in de Kerkeraad. Het antwoord was
zo min de meest belanghebbende als de
kerkeraadsleden naar de zin en de Kerke
raad besloot de Gouverneur-Generaal op-
nieuw om zijn medewerking te verzoeken.
Echter, als het niet anders kon, zou men Mr.
Cornelis tenminste kunnen toestaan de
Doop te bedienen.
Blijkbaar zat Maetsuycker, wiens belang
stelling voor godsdienstige en kerkelijke
zaken zeker niet overschat mag worden,
met de kwestie verlegen. Kon een "Inlan
der" predikant worden? Hij zal met de ove
rige leden van de Raad van India besloten
hebben hogerop advies in te winnen en de
kwestie aan Heren Majores in patria voor
te leggen. Doch eer hun antwoord Batavia
bereikte, zouden enige jaren verlopen. Het
werden er ten slotte vijf.
Op 20 sept 1655 deelde de voorzitter, ds.
Lindius aan de Kerkeraad mede, uit de
mond van de Gouverneur-Generaal verno
men te hebben, dat deze nu geen bezwaar
meer had tegen de bevordering van een
andere meester, Johannes Ferreira d'Almei-
da, een geboren Portugees tot predikant,
mits ook de Bandanees mr. Cornelis Senen
dezelfde rang zou mogen bekleden, aange
nomen dat beiden de vereiste bekwaamheid
bezaten. De Kerkeraad was door deze on
verwachte tijding zo verrast, dat zij besloot
de zaak tot een volgende, completer ver
gadering uit te stellen. Ook dit duurde weer
enige tijd. Intussen was ook Mr. Cornelis
zelve er van op de hoogte gekomen, dat
de Heren Bewindhebbers in het vaderland
geen bezwaar hadden tegen zijn bevorde
ring tot predikant, mits hij zich aan een
examen onderwierp. Toen hij zich op 19
mrt. 1657 weer voor de Kerkeraad ver
toonde .verklaarde hij de goede tijding
reeds uit mond van de Gouverneur-Gene
raal zelve te hebben vernomen. Hij drong
er daarom op aan, met de zaak voortgang
te maken. Nogmaals deed hij dit in de
vergadering van 12 april 1657 en vier dagen
later opnieuw, dit keer niet zonder resul
taat. De Kerkeraad besloot Zijne Edele
wederom te gaan "begroeten" met de ver
zekering, dat deze vergadering nooit in
gebreke was gebleven, om voorsz. Mr. Cor
nelis te "bevorderen", (te begunstigen),
zoals verscheidene stukken aanwezen.
Daarna zou men de tijd voor het examen
vaststellen en de teksten om over te preken
geven (6-4-57).
Op 30 april 1657 viel de grote beslissing.
Meester Cornelis Senen bood zich aan voor
het examen, en de Praeses verklaarde nog
maals uit het voorlezen der Missive van
Heren XVII, bij de Gouverneur-Generaal
gehoord te hebben, dat Mr. Cornelis Senen
ordentelijk tot de predikdienst zou mogen
worden bevorderd. Daarop stond de Ver
gadering het examen toe en de proponent
kreeg de preekopgaven. Eerst, op 13 mei,
zou hij de 22e zondag van de Heidelbergse
Catechismus moeten verklaren, welke over
het Eeuwige Leven handelt. Daarna, op 27
mei, zou hij een stichtelijke toespraak die
nen te houden over Paulus' brief aan de
Ephesiërs, hoofdstuk V, vers 25-26: Man
nen, hebt Uw vrouw lief, evenals Christus
zijn gemeente heeft liefgehad en Zich voor
haar overgegeven heeft, om haar te heiligen,
haar reinigende door het waterbad met het
Woord". En nu het resultaat.
De Catechismuspreek achtten de heren
examinatoren "vrij wat confuus en gebrek
kelijk", doch zij druiste niet in tegen de
fundamenten der Gereformeerde Christelijke
religie. Ook de predicatie over de tekst uit
de Ephezenbrief was vrij gebrekkig, en
evenmin ad rem. Op het theologische exa
men werd de candidaat "-zeer slecht" be
vonden, zodat hij tot de Heilige Kerkdienst
ganselijk niet kon worden toegelaten. De
negatieve uitslag werd eerst aan de Gou
verneur-Generaal, vervolgens op 31 mei
1657 ook aan de ongelukkige Mr. Cornelis
medegedeeld. Het moet de slag van zijn
leven geweest zijn. Vijftien jaar hopen en
streven waren voor niets geweest. Zo dicht
bij het doel, en toch nog gefaald. Hij was
en bleef dus proponent.
De Hoge Regering was met de uitslag van
het examen allesbehalve ingenomen. Zij
schreef het zakken van Mr. Cornelis aan de
geringe sympathie toe, die de Kerkeraad
voor de candidaat zou hebben gekoesterd.
Hiervoor bestaat, blijkens de Kerkeraadsno-
tulen, geen enkele reden. Wel zou men de
kerkeraadsleden een al te grote rechtlijnig
heid, 'n overschatten van theologische ken
nis voor de voeten kunnen werpen, doch dit
waren eigenaardigheden, die bijkans alle
theologen destijds eigen waren. Zij bleken
reeds uit de beoordeling van 's mans ca
techisatielessen. In hun brief aan de Heren
Majores in Patria prezen de Hoge Heren
Mr. Cornelis om zijn "singuliere deugden
en vromigheid", waardoor hij zowel in de
Maleise als de Portugese gemeenten zeer
grote diensten bewezen had. Daardoor
stond hij ook bij die gemeenten in hoog
aanzien. De Hoge Regering had hem der
halve gaarne nevens het predikambt ook
nog tot de bediening der beide Sacramenten
toegelaten (Doop en Avondmaal). Helaas
was dit niet gelukt.
Bijzonder werd in Mr. Cornelis Senen ge
waardeerd, dat hij het Evangelie ook onder
de niet-Christenen poogde te verbreiden,
terwijl de eerwaarde predikanten er niet
naar taalden, om enig Moor of heiden van
de kennisse Gods of van Christus aan te
spreken, ofschoon zij dagelijks met hen om
gingen en converseerden. De enigen, die
daar wat aan deden waren de eenvoudige
schoolmeesters, doch hun gaven schoten
daarbij meestal ernstig te kort, uitgezonderd
natuurlijk Mr. Cornelis. Hierom had hij zeker
wel de bevordering tot predikant verdiend.
Trouw heeft hij ook in de tweede helft zijner
carrière zijn plicht als Evangelieverkondiger
gedaan, en vervulde daarbij een dubbele
taak: Zondag 's morgens preekte hij in
het Maleis, en in de namiddag in het Portu
gees. Hij diende dus twee gemeenten in
twee talen (25-3-69). Pijnlijk moet het voor
hem geweest zijn, dat hij niet de collega
der Westerse predikanten kon worden, doch
slechts hun ondergeschikte. Als zodanig
had hij met ds. Roman voor de Maleise
Gemeente en met ds. Ferreira d'Almeida
voor de Portugezen te maken. Ook de laat
ste was als schoolmeester begonnen, doch
hij was voor zijn theologisch examen ge
slaagd, dank zij vermoedelijk een betere
vooropleiding. Met ds.Roman, die een
specialist voor de Maleise taal was, waren
nog wel eens wrijvingen, vnl. over kleinig
heden en formaliteiten. Een en ander zal
Mr. Cornelis' laatste jaren niet veraange
naamd hebben.
Begin november 1661 is hij overleden.
Slechts één voldoening mocht Mr. Cornelis
op het eind zijns levens smaken: hij werd
opgevolgd door zijn zoon, Zacharias Senen.
Deze bezat lang niet de gaven van zijn
vader, en diende slechts in de Maleise ge-
iees verder volgende pag. onderaan
6