I cA t^ovely t^igkt" Br';: «6 Boven: het oude stadhuis, dat zal worden bestemd tot museum van de historie van Djakarta. Beneden: de Chinese wijk in de Benedetistad. specerijencultuur en de rol van de Indonesische telers in de nog steeds bestaande specerijenhandel zal er wor den uitgebeeld. Het andere gebouw zal het overdekte deel vormen van een Scheepvaartmu seum. De schepen in het openluchtge deelte van het Museum zullen een spectaculaire attractie gaan vormen. Men moet hien/oor op de aangrenzen de werf een Nederlandse Oost-lndië- vaarder uit het begin van de 18de eeuw gaan nabouwen, een Portugese kraak uit de 16de eeuw, alsmede een heden daagse Chinese jonk en enkele deco ratieve Indonesische prauwen. In de daarnaast gelegen wijk Glodok is een groep Chinese huizen aangewe zen voor restauratie. Hier komt een museum waar de geschiedenis wordt vastgelegd van een van de eerste ves tigingen van Chinezen buiten hun va derland (de geschiedenis gaat terug tot 1615) en waar Sung- en Mingporce- lein, gevonden in Indonesische grafka mers, zal worden tentoongesteld. Ten slotte is ook aan de Onrusteilan den in de baai een rol toebedeeld. Op het grootste, een voormalige marine basis, wordt een 18de eeuwse sluis- haven hersteld als tankstation voor jachten e.d. Er komt een vlootmuseum en er wordt een 18de eeuwse taverne ingericht. De beide andere eilanden van de groep zullen in hun natuurlijke staat worden gehandhaafd ten behoeve van badgas ten, waterskiërs en zeilers. Een frequente bootdienst zorgt voor het vervoer van de toeristen naar en van de eilanden. Het aam vele oud-Batavianen be kende aquarium op de westelijke oe ver van de oude haven, even voorbij Pasar Ikan is naar ons bleek gesloten; in het gebouw is thans gevestigd de Oceanografische dienst van de Repu bliek. Het zal velen genoegen doen te vernemen, dat het zijn oorspronkelijke bestemming terugkrijgt: het aquarium met zijn interessante bevolking van tropische vissen was destijds zeer po pulair onder Indonesiërs en Nederlan ders. Een lezer schrijft aan Tjalie: "Telkens opnieuw lees ik Tong Tong van de eerste tot de laatste letter met onverminderd enthousiasme en intense belangstelling. Er gaat een sfeer van uit die je op een geheim zinnige manier vasthoudt, iets dat. achter of tussen de regels staat, als bij het lezen van poëzie! Ik koester voor dat tijdschrift en voor jou, die er de ziel van uitmaakt, de allergrootste bewondering. Eens zal de tijd komen dat die bewonde ring in nog veel groter kring dan nu het geval is zal worden nagevoeld en erkend: als een journalistiek fe nomeen dat zijns gelijke niet heeft., en dat trouwens meer met literatuur te maken heeft, in de waarachtige zin van het woord, dan met infor matie, - niet slechts om stijl, taal of vorm van dat proza, maar om de wezenlijke bewogenheid van alles wat daarin gezegd wordt; de uit het innerlijk voortkomende authentieke inspiratie die er uit herkenbaar is. Ik lees ontzaglijk veel, maar niets met zoveel gevoel van persoonlijke betrokkenheid, en vaak ontroering, als "Tong Tong". Ga dus door, ga in 's hemelsnaam door en leef lang, onmisbare en onvervangbare so- bat!" Dit is een van de vele uitingen van vriendschap, verbondenheid en waar dering die de redactie van Tong Tong ontvangt. Tong Tong is niet alleen "het enige Indische blad ter wereld" maar inder daad een "enig blad" - waar vindt men zulk een sterke band tussen lezers en schrijver? Tong Tong heeft geen behoefte, al deze verzekeringen van vriendschap en waardering af te drukken. Dat wij dit nu wel doen is, omdat deze brief af komstig is van een lezer, wiens oordeel wij bizonder hoog schatten: Willem Brandt (pseudoniem van Wm Klooster), schrijver, dichter, journalist. Oud-Delia- nen zullen hem nog kennen als hoofd redacteur van de Deli Courant; een jonger geslacht als dichter en prozaïst, weer anderen als medewerker van De Telegraaf, in welk blad hij tot vandaag de dag zijn mening geeft over boeken en vele andere zaken. Buiten Tjalie's medeweten - vanzelf sprekend: hij is immers in Indonesië? - willen wij Willem Brandt antwoorden met een vierregelig gedichtje van Edna St. Vincent Millay: My candle burns at both ends It will not last the night But ah, my foes, and oh, my friends It gives a lovely light! (Mijn kaars brandt aan beide einden en zal de nacht niet duren, maar vijanden en vrienden, wat een bekoor lijk licht geeft ze!) J.H.R. 9

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1972 | | pagina 9