De Djaksa, die het traditionele rijtje personalia gaat afvragen, spreekt de beklaagde al dadelijk familiair met afkortingen van diens dubbele naam aan, afwisselend met "Soep" of "Wi". "Geboren?, 'Soep". - Korrekt is het antwoord: "Inggih". Ja). "Ach!, dommert, waar ben je geboren?" - "O, inggih: Toerèn." (in de kampong Toeren.) "volgens zeggen", laat hij er op volgen. "Beroep?" - "Tambak." visvijver. Pa Asoep bedoelt, daar de houder van te zijn) "Waar woon je?" - "Omah." (Dit is niet 'bij oma', maar wil zeggen: 'in een huis', een 'eigen' huis). Dan blijkt voor de zoveelste keer deze alledaagse vraag, in rechten gesteld, weer moeilijkheden op te leveren. Nader ondervraagd antwoordt Pa Asoep namelijk achtereenvolgens, dat hij woont: "in het houten (niet bamboe-) huis in z'n kampong"; "in het huis tegenover de Chinese toko"; "in de kampong Doekoeh aan de grote postweg." Hè, hè!eindelijk: In de kampong Doekoeh dus... maar nee: Doekoeh ligt niet aan de postweg!"Nee," geeft de beklaagde toe, "maar van hier af kom je er langs de postweg." Maar wat doet zijn woonplaats er ook toe: nü woont hij immers preventief in 'hotel-pro-deo' de gevangenis). Dat weet de Djak sa toch zeker zelf. Maar om alle misverstand te voorkomen, verklaart beklaagde hier alvast nadrukkelijk, dat hij ón-schuldig van diefstal verdacht wordt! Al dat gevraag naar dingen, die met de zaak niets te stellen hebben, vindt Pa Asoep maar verdacht. En hij vreest, dat ze hem willen 'nemen' met strikvragen, als de voorzitter, de leden en de Djaksa om beurten zich in linguïstische kronkels wringen om hem de vraag duidelijk te maken, of hij uitstel van behandeling van zijn perkara wenst, omdat door een verzuim de termijn, voor zijn oproeping wettelijk vereist, niet is in acht genomen. Na argwanend overleg, reageert 'Soep alleen heftig met de verzekering: "Ik ben helemaal niet schuldig!" Zonder verdere uitleg zegt de Djaksa nu maar suggestief ('eigenlijk' ongeoorloofd): "Je vindt goed, hè? dat je zaak vandaag wondt onderzocht." Voorzichtig mompelt beklaagde: "Inggih". "Tjonge, wat een toer om die vent wat aan z'n verstand te bren gen!", vindt de voorzitter. Deze ontboezeming in het nederlands maakt Pa Asoep nog wantrouwender, zodat hij weer even waar schuwt: "Ik heb niet gestolen." De acte van verwijzing wordt, wat de telastel egging betreft, hem voorgelezen en hem dan met volkomen negering van eerdere verzekeringen en alsof het antwoord nog een verrassing zou zijn, gevraagd: "Beken je schuld?" 'Moet ik het nou wéér zeggen?' denkt 'Soep en roept met stem verheffing: "Ik ben niet schuldig." Eindelijk kan het eigenlijk onderzoek beginnen. Omdat de Djaksa beter in het javaans thuis is, laat de voorzitter de ondervraging grotendeels aan hem over. 'Soep alias 'Wi heeft zich zó in zijn onschuld ingeleefd, dat hij bijna vergeten zou, tijdens het vooronderzoek een volledige beken tenis te hebben afgelegd. Er was een proces-verbaal van opge maakt; en "O ja", desgevraagd erkent hij toch, bij zijn allereerste verhoor schuld bekend te hebben!" Jawel, maarehtoen is mij door de politie elk woord letterlijk in de mond gegeven!", zegt hij. "Ik heb ze maar nagepraat, omdat ik bang was,anders dood geranseld te zullen worden!" (Dat gaat er ernstig uitzien; want dit is de overtreffende trap van het traditionele verweer: 'geslagen' te zijn en 'daarom maar te hebben bekend') Als hem gevraagd wordt: "Was je alleen bang, 'doodgeranseld' te zullen worden, of was het ranselen al levensgevaarlijk begonnen?", dan rukt hij wild zijn baadje uit - (waardoor een onkuise tatoeëring zichtbaar wordt, hem door een cel-genoot met lampezwart en een speld op de borst geprikt,) - en toontdrie adembenemende schrammetjes van haast wel 2 centimeter lang!, die toch verdacht op onschuldige schaafwondjes gelijken. Bar crimineel ziet het er allerminst uit. En de Djaksa gaat er laconiek totaal niet op in, maar vraagt alleen: "Wat heb je toen bekend gestolen te hebben, ajo! (zeg op!)" "Ik Héb niet gestolen!" "Lariekoek! Wat heb je dan aan de politie, die je het in de mond gaf, na-gezegd, gestolen te hebben?" (De Djaksa past hiermee een beproefd middel toe.) Onwillig begint Pa Asoep te vertellen: "Ze zeiden, dat ik moest bekennen, weggenomen te hebben: twee baadjesMaar het waren er niet twee: het éne was mijzelf(Vlug tracht hij te herstellen:) Het andere namen zij ook bij mij thuis in beslag, maar dat waseh "Wél, gestolen hè?!, vulde de Djaksa aan. "De bestolene miste ook maar één baadje en dat lag bij jou thuis!" "Ja, maar dat was van een vriend van mijprobeert beklaagde. "Ach, jij, leugenaar, jij! Ajó, vertel maar verder", gelatste de Djaksa. Pa Asoep voelt zich in gevaar. Voorzichtig vervolgt hij: "De politie zei, dat ik moest zeggen, ook een ring gestolen te hebben Dan onderbreekt de Djaksa hem, (alweer on-wettig): met een strik vraag: "Hei, 'Soep, luister, ja: Heeft de politie jou ook gelast te bekennen, dat je het gestolen baadje verpand- en de gestolen ring verkocht hebt?" "Néé!, roept 'Soep direkt, "de ring heb ik verpand!, en dat heb ik ook gezegd." (De verpanding van het baadje was ook maar een verzinsel van de Djaksa, die juichend uitroept): "Dat is waar, ja, rakker! Juist!: dat ringetje heb jij verpand! en dat had jij_met de rest gegapt mét een baadje en een horloge en fluitje en geld Zeg op! en lieg niet: jij hebt dat allemaal bij mBok Markatoen weggenomen!, waar?" Beklaagde geeft zich gewonnen. "Inggih", bekent hij verlegen of berustend? Hij buigt het hoofd. Tegen die felle Djaksa kan hij niet op. Maar de voorzitter, nog wat onervaren in tropische psychologie en de methode van ondervragen, door de Djaksa gevolgd, minder stipt rechtzinnig vindend, meent het verhoor in wettige banen terug te moeten brengen en vraagt rustig: "Pa Asoep, beken je nu schuldig te zijn aan de diefstal, zoals die je is te laste gelegd?" Soep alias Wi kijkt op; denkt na; lijkt even 's rechters scherpzin nigheid te peilen. Dan herleeft hij en a.h.w. hulp vragend tegen de aanvallen van de Djaksa, klaagt hij, als een lam om de moeder mekkerend: "Ach, ik was helemaal in de war, Kandjeng. Ik beken alleen, dat de politie mij heeft gedwongen te bekennnen, dingen gestolen te hebben, die van mijzelf waren. Betoel, Kandjeng ik ben onschuldig!" Ten gerieve van de voorzitter zegt hij het zelfs in het maleis tegen hem. Maar de Djaksa begrijpt meteen,het roer weer in handen te moeten nemen en komt fel tussenbeide met: "Koerang adjar kowé! (Jij onbeschaamde vlehk!) Pas op! Durf jij de Landraad voor de gek te houden! Weer schuld te ontkennen? Leugenaar! Ajó! Antwoord de Kandjeng Toewan Perésidên' naar waafheid!" De terechtwijzing komt te laat. Of kan Pa Asoep werkelijk nog onschuldig zijn en zou hij terecht, zich nu uitsluitend tot de presi dent richtend, koppig en plechtig herhalen: van de hele diefstal niets af te weten. Hij lijkt deze kans wel te bederven, door terzake ondervraagd, radicaal ook maar te zeggen, alle stukken van over tuiging niet te kennen, zelfs de beide nikkelen horloges niet of schoon hij, ondanks zijn (afgedwongen?) aanvankelijke bekentenis van schuld, van het begin af aan heeft volgehouden, dat één van die bij hem in beslag genomen horloges hem zelf toebehoorde. "Herken je die ring uit het pandhuis ook niet?" Hij kijkt nauwelijks en zegt: "Nee." Is het geen hopeloze kerel, die 'Soep? Eerst maar eens de getuigen horen: De bestolene, als 'kroongetuige', komt vóór. Volgens de proces stukken heet zij: Alias 'mbok Markatoen'. (De president vraagt zich af, of 'Alias' een voornaam is en zij dus op z'n hollands zou heten 'Vrouwe Andersgezegd Mama Markatoen'?) Haar 'rrvbok- schap oftewel moeder-schap blijkt wel dadelijk bij haar binnenkomst, want zij verschijnt met een zuigeling, die slapend aan haar open hartige borst met een tuit-mondje nog aan de tepel tipt,-terwijl een tweede wicht aan haar sarong klit. Dit lopend kind met dito neusje laat het bolle buikje kiekeboe spelen van onder een gazen schermpje uit, dat als een jurkje van een zeer korte mode bedoeld schijnt te zijn. Dit al-te-vroeg-rijpe wurm lacht zomaar met een kiele-kiele vingergebaartje schalks naar de EdelAchtbare Heer President! Wat voor opvoeding heeft dat kind gehad! 'Kijk vóór je!", tracht de voorzitter met streng-vriendelijke blik duidelijk te maken. Zij lacht hem waarachtig coram-publico uitHij vraagt maar gauw aan de landelijke mama: "Wat is je eerste of eigenlijke naam?" (Als zij bevreemd opkijkt en een beetje ontstemd, denkt Z.Ed.Achtb. met schrik dat het is, omdat hij meer naar haar open boezem-met- baby dan naar haar dom gelaat gekeken zal hebben.) Snel een sirih-spuugje schuin achter zich op de grond splitsend, blijkt de getuige die vraag naar haar 'eerste' of 'eigenlijke' naam eenvoudig te verwaarlozen4dioot te vinden en zij zegt met stemverheffing alleen: "Ik heet Alias 'mbok Markatoen." "Jawel, maar is dat je hele naam? Heb je geen naam vóór 'Alias'?", probeert de voorzitter nog, als rechtgeaard westerling vasthoudend. Dat wordt haar té gek: nog een eerdere naam te hebben dan de lees verder pagina 7, onderaan 17

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1972 | | pagina 17