roept vrouw Alias tot de orde enstelt haar hardnekkig wéér de vraag. Netjes spuwt zij nu haar sirih-speeksel uit in een slip van haar slendang, waarin haar baby nog al-maar aan haar borst slaapt, en dan beweert zij (onder ede!dat al, wat zij bezat, haar ont stolen werd! En dat allemaal had een totale waarde van 8,50 - (Veel later, lezer, zou de voorzitter werkelijk eens nog veel minder 'kostbaars' als énig bezit leren kennen bij een tevreden Timorees op het eilandje Semaoe tegenover Koepang!) - Twee volkomen gelijksoortige horloges waren bij beklaagde in be slag genomen. Het éne behoorde, als gezegd, waarschijnlijk wel hem zelf toe. Als het andere door Alias 'mbok Markatoen aanne melijk als het haar ontstolene zou worden herkend, dan kon dit een belangrijke aanwijzing vormen voor Asoeps schuld aan de diefstal. Omdat de beide nikkelen uurwerkjes, precies eender op elke pasar in heel Indië bij tientallen verkrijgbaar, op het oog niet van elkaar te onderscheiden leken, was de verwachtig niet groot, dat de kroon getuige mogelijk op grond van een heel bijzonder kenteken, één van beide als haar eigendom zou kunnen aanwijzen. Te meer ver baast het dus, dat vrouwe Alias, gevraagd, of zij de horloges kent, op een afstand ervan direkt één exemplaar aanwijst, zeggend: "Dat is van mij! "Hoe weet je dat zo gauw?", vraagt de voorzitter. "Omdat dit mij ontstolen is", antwoordt zij, alsof dat alles verklaart De zoveelste zucht ontsnapt het gemoed des rechters. Zal nu dit weer kostbare tijd voor onderzoek gaan vergen? "Welk kenteken zie je aan dat horloge, Alias?" "Kenteken?- Ach, ach!: Vrouwe Alias begrijpt niet, wat be doeld wordt. "Djaksal", roept de voorzitter, "Leg het mens eerst maar weer duidelijk in het javaans uit, wat een 'kenteken' is." (Deze moeilijkheid komt meermalen in zaken voor en de Djaksa is er al een bekwaam leermeester in geworden.) Maar zijn traditio nele voorbeeld van een 'tanda' (kenteken) heeft nu niet dadelijk succes. Als hij 'mbok Markatoen zegt, dat bijvoorbeeld een scheur tje in haar sarong een tanda van de sarong kan zijn, verzekert Alias onmiddellijk, dat zij geen scheurtje in haar sarong heeft en nog niet begrijpt, wat nu het kenteken van de sarong isMaar ten langen leste verklaart toch ook deze getuige, het woord 'ken teken' (als begrip) te vatten. Mooi zo! Dan richt de voorzitter zich weer tot haar: "Had nu jouw horloge enig bijzonder kenteken, Alias?' (Gauw worden de twee klokjes wat verder van haar afgelegd, want zij wil blijkbaar aan de horloges-zelf onderzoeken, of er een tanda aanwezig is.) "Neeneenéé!",. verbiedt de president, "je moet zonder te kijken het kunnen zeggen." - Zij sluit verbaasd de ogen. Z. Ed. Achtb. verbetert: "De bedoeling is: of je zonder ze beet te pakken en te bekijken, enig 'tanda' weet aan het horloge, dat je zo juist als het jou ontstolene aanwees." Zij denkt diep na "Of had het misschien geen kenteken en wees je zomaar één van de twee aan?" "Nee; het had wel een kenteken!", zegt ze: Het stond stil!" De president schiet in de lach. Maar hij is de enige en vreest daardoor nog grappiger te zijn dan Alias' antwoord. Even probeert hij nog: "Kon het niet meer lopen?" maar zij antwoordt in alle ernst: "Jawel, maar ik had het niet opgewonden." Als zij blijkt, met haar 'bijzonder' kenteken de twee horloges toch niet uit elkaar te kunnen houden, nadat haar te horen is gegeven, dat ze allebei nu stilstaan, maar beide na opwinding weer lopen, dan zegt de voorzitter, moe-wordend, het verhoor maar weer voort en vraagt op het geld bij de stukken van overtuiging wijzend: "Ken je dit geld?" "Ja, dat is geld", zegt ze. "(O, juffer, spéér mei): wat voor geld is het?" "Een dubbeltje en vier centen" en zij kijkt, of de president kinds is geworden. Zijns ondanks vaart hij tegen haar uit: "Dom schepsel! Snap je dan niks?: Kén je dat geld, vraag ik, herken je het als aan jou ontstolen geld?" - Saaajaa, toewaaanl", roept zij luid en lang zaam, bijna brutaal terug. Zij heeft al lang genoeg van dit hele gedoe! Alsof je waarachtig voor je plezier wordt bestolen, gaan ze je hier nog met onwijze vragen lastig vallen! Bovendien wordt ze nog gehinderd doordat baby is ontwaakt en trappelend kribbige kreetjes slaakt. Het zusje komt naar voren kruipen om het kleintje te troosten. Het schilderachtig huiselijk tafereeltje trekt even stille aandacht in de zittingszaal. Vertederd en lichtelijk beschaamd herstelt de president zich en hij tracht met baanbrekend geduld minzaam uit te leggen: "Moeder Alias 'mbok Markatoen, hier liggen een dubbeltje en vier centen. Maar je hebt verklaard, dat jou een kwartje en elf centen ontstolen zijn. Je hebt zeker bedoeld te zeggen, dat deze munten misschien de rest zijn van het jou ontstolen bedrag, is 't niet waar? Zij zegt geërgerd: "Als toewan het zelf weet, waarom vraagt hij 't me dan?" Hierop schiet de voorzitter toch weer even uit z'n slof met: "De vraag is, wat jij afweet van dit geld!Nou? Nee. Zij antwoordt niet meer; schikt de afgezakte baby wat om hoog; trekt met een boze omhaal het zusje weer half achter zich; alles onder het onuitgesproken motto: 'Je kunt het me verder doen! Is dat meeleven met mijn verlies van alle hebben en houden? Beulswerk! Maar zij móét antwoorden en de voorzitter dringt aan: "Kom, vrouw Alias, wat weet je van de herkomst van dit geld?" Vinnig bijt zij van zich af - meer meinedig dan filosofisch: "Ik weet niets! Soedah!" Het griffiertje weet al lang niet meer, hoe hij een en ander ver baliseren moet. Gelukkig dikteert dan de president, wrevelig: "Zet nou maar: 'De getuige verklaart: Ik herken de stukken van over tuiging als mij ontstolen goederen met uitzondering van één van de horloges en de geldstukken.' Ik heb er mijn buik vol van." (Deze laatste verzuchting van de president vindt hij later in het concept- proces-verbaal méégenoteerd als verklaring van de getuige!) De beklaagde, nu gehoord op getuige's gedane mededelingen, zegt kortweg: "Allemaal gelogen." Zo'n globaal verweer is wel globaal te negeren. Dies wordt de tweede getuige binnengeroepen: "Pa Moes!" (De naam klinkt wat tegenstrijdig). Moes blijkt bij zijn entree merkwaar dig veel op de beklaagde te lijken. Het zouden haast tweeling broeders kunnen zijn. Er wordt dus met meer nadruk dan gewoonlijk bij het afwerken van het rijtje personalia aan hem gevraagd: "Ben je familie van de beklaagde?" "Inggih", zegt Pa Moes, maar: 'mBotten (Welnee)!', roept Pa Asoep. Moes houdt vol: "Wél familie!" "Hoe ben je dan familie van hem?", informeert de voorzitter. Vlot is 't antwoord: "Hij is mijn broer!" "Masa! (Hoe heb ik het nóu!"), zegt 'Soep tegen Moes, naast hem op het matje gezeten. "Ja toch." houdt de laatste vol tegen wat de beklaagde een ingevreten dwaling lijkt te zijn. De voorziter denkt een oplossing te vinden met: "Hé, Pa Moes, nóém je hem maar je broer?" (Het maleise 'saudara' broer, maar kan ook 'goede vriend' betekenen). "Hebben jullie dezelfde ouders?" Daar moet Pa Moes even ernstig zijn geheugen voor raadplegen... 'dezelfde ouders?laat es kijkenhij heeft als klein kind alleen zijn moeder gekend; die is nu al jaren doodMaar 'Soep isvan mijn zuster een aangetrouwde broer; dus toch ook van mij; en er komt ineens vlot uit: "Hij is mijn aangetrouwde broer!" Voor het eerst van zijn leven hoort de voorzitter van een 'aange trouwde broer'. Pa Moes bedoelt daarmee de 'zwager' van zijn zuster; maar volgens hem had zijn 'zuster' "geen ouders", d.w.z. zij zou een vondeling en aangenomen kind zijn en de beklaagde helemaal geen familie van Pa Moes. Als laatstgenoemde met open mond dit resultaat nog zit te betwijfelen, denkt hardop ook de president: 'Hoe komen die twee dan zo op mekaar te lijken?' De beklaagde lost eindelijk het vraagstuk op: Hij is een oudere volle neef van Moes! Aaah!De getuige weet het nu ook. Al met al is wel duidelijk, dat de getuige geen enkel verschonings recht heeft; (althans juridisch niet) en dus vóór hij verdere ver klaringen aflegt beëdigd moet worden. Maar: Waaróm moet dat?", vraagt Moes verschrikt, "Ik heb niets met de diefstal te maken gehad!" - "Juist daarom moet het", beslist de voorzitter apodiktisch. En dan gaat Moes gelaten onder de Koran en daarna opstandig onder het mes. "Ik weet betoel-betoel niets van de diefstal af", protesteert hij nog, als de president hem vraagt: "Vertel maar eens, wat je weet." Maar daar verrijst opeens ostentatief: oppas blauwbril!Hél, wat wil die!?Hij legt zijn klewang afIlegt die met de koppel riem op de plaats, waar hij zat: achter de beklaagde(Wat zullen we nóu hebben!?) Oppas loopt zonder iets te zeggen naar buiten!(Waarheen? "Kemana, 'pas?", vraagt de voorzitter; krijgt geen antwoord. Wat moet dat betekenen!? Onder aller aan dacht volgt de Landraad, het meest in spanning, wat er gebeuren gaaten) ziet dan, hoe de grijze dienaar des Rechts vóór het open gebouwtje tussen de beschuttende kamwortels van een Ficus boom neerhurktO, juist: was dét de bedoeling! Na een poosje, z'n pantalon weer dichtknopend, betreedt oppas de gaanderij weer en komt de rechtszaal binnen zonder merkbaar besef van de algemene attentie. Maar de spanning is gelukkig ge- lees verder volgende pagina 17

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1972 | | pagina 17