Vertellingen
bij de
Lampoe Tèmplèk
Mijn nicht
en de Djamboeboom
OUD SEMARANG
De Vis-koopman en Soldaat Éénoog
(Volksverhaaltje uit Tibet).
Eeuwen geleden leefde er in Tibet een
koning, die verzot was op vis. De ko
ning lustte zo verschrikkelijk graag vis,
dat hij beslist niet wilde eten, als er
niet een gerecht op tafel was van rivier-
vis of van zeevis.
Maar er kwam een keer zo'n droog
jaargetijde, dat de rivieren helemaal
geen water meer bevatten, zodat het
verschrikkelijk moeilijk werd, om vis
te vangen.
En tenslotte werd alles zo droog, dat
er met alle inspanning geen visje meer
te verschalken was.
En omdat de koning steeds minder eet
lust kreeg en hij zich zorgen ging ma
ken over z'n gezondheid, maakte hij de
volgende wet: Aan iedereen, die vis
voor de vorst kan vangen, zal een gro
te beloning gegeven worden. Hij mag
vragen, wat hij maar wil."
En deze wet werd in het hele land be
kend gemaakt. Op een dag kwam er
iemand aan de paleispoort. Onmiddel
lijk werd hij door de paleiswacht aange
sproken.
"Hé daar, vadertje. Waar wou U eigen
lijk naar toe?"
"Eh - ik - e - ikwilde naar de
koning," zei de man angstig.
"En waarvoor dan wel?"
"Ik heb een vis bij me. Uit het buiten
land meegebracht. Die wil ik aan Zijne
Majesteit geven."
Toen hij het woordje "vis" hoorde,
dacht de paleiswacht onmiddellijk aan
de beloning, de onvoorstelbare, gewel
dige grote beloning, die deze man na
tuurlijk zou krijgen.
"O, goed zo, vadertje. Laat die vis
maar hier. Ik zal hem straks in Uw
naam laten bezorgen," zei de wacht
met barse stem.
"O neen, mijnheer. Ik wil zelf die vis
brengen."
"Zou je die vis dan maar niet liever aan
mij verkopen? Ik zal er goed voor be
talen."
"Neen meneer. Ik wil die vis alleen
maar geven aan Zijne Majesteit de
koning."
Toen de wacht begreep, dat hij deze
visser niet tot andere gedachten kon
brengen, zei hij met een glimlach:
"Vadertje, ga maar. Maar je moet je
beloning met mij delen, leder de helft.
Beloof het, want anders zul je nooit
bij de koning ontvangen worden. Zet
dat dan maar uit je hoofd."
"Goed. Ik zal je straks de helft van m'n
beloning geven. Echt waar! Met ge
noegen!"
"Zweer het! Dan kun je me straks niet
bedriegen," zei de paleiswacht een
beetje wantrouwig.
"Dat zweer ik bij de hemel en aarde."
De paleiswacht liet de visser nu door,
maar, voordat de man verder liep -
verlangend als hij was om de koning
te zien - keerde hij zich even om en
zei: "Beste paleiswacht, hoe heet U
eigenlijk?"
"ledereen kent me bij m'n naam: Sol
daat Eén-oog," riep de wacht hoopvol.
Toen de visser voor de vorst kwam,
knielde hij en bood de vorst de vis aan,
die hij had kunnen vangen.
O, wat was de koning in z'n schik en
hij gebood: "Geef hem de beloning,
waar hij recht op heeft."
"Ik wens duizend zweepslagen", zei de
visser heel rustig.
Toen de koning die wens hoorde, be
gon hij te lachen, te lachen
"Wat zeg je? 1000 zweepslagen? Man,
ben je gek geworden. Wie wil er nou
1000 zweepslagen op z'n lijf hebben!?"
Omdat de visser steeds maar z'n wens
herhaalde en er echt niets aan te doen
was, stemde de vorst tenslotte maar
met die rare wens in.
Hij gaf bevel, om de man z'n zweep
slagen te geven, maarheel zacht
jes.
Ze lieten hem op handen en knieën op
de vloer liggen en sloegen met de
zweep snel achter elkaar op z'n rug.
Maar toen hij 500 slagen gehad had,
riep hij: "Stop! Dit is mijn deel en dat
is genoeg."
ledereen, die dit alles meemaakte, was
stomverbaasd. Tenslotte vroeg de man,
die hem die slagen moest geven: "Maar
aan wie moet ik de rest dan geven?"
Toen vertelde de visser in geuren en
kleuren van de belofte, die hij de
paleiswacht gegeven had. En toen hij
alles verteld had, zei hij tenslotte:
"Om nu mijn belofte aan de paleis
wacht, Soldaat Éénoog, te houden,
vraag ik U beleefd, om de rest van mijn
beloning aan hem te geven."
Toen de koning van dit ongehoord bru
taal gedrag van de paleiswacht hoorde,
werd hij verschrikkelijk kwaad en gaf
bevel, om de wacht voor te geleiden.
Éénoog was geweldig blij, toen hij die
oproep hoorde. Hij zag z'n beloning al
voor zich, een beloning, waarvan hij
altijd gedroomd had. Hoopvol ging hij
zich melden bij de koning.
Maar toen hij daar voor de koning
stond veranderde alles. Hij werd doods
bleek en trilde van angst, want hij zag
aan het vuurrode, woedende gezicht
van de koning, dat die alles wist.
Hij eiste onmiddellijk, dat aan de paleis
wacht gegeven zou worden, waar hij
recht op had: 500 zweepslagen.
Toen het pak slaag voorbij was, zei de
Wij hadden in de achtertuin een djam-
boe kloetoekboom. Hij was niet zo
groot, maar hij droeg vele en goede
vruchten.
In die boom huisde mijn nicht. Zo komt
het mij nu tenminste voor als ik aan
haar terugdenk. Nooit zag ik haar ko
men of gaan, nooit zag ik haar in huis
of ergens anders in de tuin. Als ze er
was, zat ze in de djamboeboom.
Soms staarde ze dan mijmerend naar
de blauwe lucht, of ze keek aandachtig
naar de kippen in het kippenhok. Soms
keek ze olijk rond en riep dan: "Hallo!
Moet jij ook een djamboe?", want djam-
boe eten deed ze altijd.
De boom zonder mijn nicht ken ik wel.
Hij zag er dan leeg en verlaten uit en
wat verlegen met zijn houding.
Het is allemaal zo lang geleden. Ik ben
er nog niet teruggeweest, maar ik weet,
dat ik eens gaan zal. Als ons huisje er
dan nog staat zal ik de bewoners vra
gen of ik even in de achtertuin mag
kijken, heel even maar. Om te zien of
hij er nog staat, de djamboeboom
wie weet, met mijn nicht.
Yvonne
Ter aanvulling van het verslag van de
Heer G. L. de Jong (TT van 1 en 15 sept)
zij hier het navolgende vermeld:
Wat de weg Seteran betreft, deze naam
was oorspronkelijk Siteran. Aan die
weg staat nog het oude landhuis van
de heer Sitter, met een oer-oude Wa-
ringin er voor, tenminste die boom
stond er in 1954 nog. De toegangsweg
naar Sitter noemde men "Siteran", wat
later werd "Seteran".
De zuilen aan Pieter Sythoflaan zijn
graftekens van de families van Heerdt
en Arnold; deze namen vindt men ook
op de begraafplaats op de Johannes-
heuvel.
Het wapen van Semarang wijkt enigs
zins af van het gepubliceerde in Tong
Tong.
F. M. Busselaar
vorst: "Dat was nou de beloning, waar
je recht op had; je hebt het van de
visser afgedwongen."
De wacht had pijn over z'n hele
lichaam, maar toch was hij nog zo flink,
om eerlijk te zeggen: "Hé visser, be
dankt. Je hebt me een goed 'lesje ge
geven. Ik weet nu, dat ik niet zo stom
en zo hebberig moet zijn!
Moraal: Eerlijkheid is de kroon der
wijsheid.
17