Tjaang Boelan - Volle Maan Si Totok Die beschijnt de wereld zowel in goe de, als in kwade dagen en doet deugd aan allen, die er ontvankelijk voor zijn. Een groepje krijgsgevangenen uit We reld-Oorlog Twee, hokken ergens op West-Java, kort voor het avondappèl nog even tezamen. Jaap vertelt hoe hij op zulk een klare maannacht te paard een tocht van Pa- toeha Wattee naar de Zuidkust ge maakt heeft, 't Was een kleine patrouil le met enkele begeleiders. Zes uren lang duurde de afdaling van de op 2000 m. hoogte gelegen onderneming tot het strand. Elke toehoorder geeft zijn commentaar, vult détails aan, ziet in gedachte rug gen van de Soembapaardjes, de één dicht achter de ander, kronkelend schuivend door het verdroomde land, over het glibberig pad,- ruikt de lucht van paardezweet, vermengd met de geuren, waar de tropennacht zo rijk aan is. Ja, zulk een belevenis laat onvergete lijke indrukken achter. "Het moet ge weldig zijn geweest." Zo luidt het una nieme oordeel. Op dat ogenblik zijn wij onbewust van het feit, dat kort daarop onszelf ook een "maanavontuur" wacht. Wij zitten gevangen in een Chinees landhuis en zijn ondergebracht in ba rakken, die deze vergane glorie om geven. Eens hebben wij er kunnen ge nieten van het uitzicht op de bergen. De Sangga Boewana of misschien zelfs de verre Boerangrang; niemand weet het. Een wild-stromende kali - de Tjiliwoeng, of één van haar zijrivieren - met grazige vloeiweide, begrenst het erf. Wat een luxe voor baders, wassers en sportievelingen! Maar de bilikken schutting wordt ver plaatst, komt nader en nader en wordt hoger opgetrokken. Met de verkleining van ons areaal stijgt de dichtheid aan ongedierte. Geen rottan meubel durf je aan te ra ken, geen klamboe hou je vrij. In naden tussen de planken van de vloer krioelt het, zodra je er met een grasje in prikt en des nachts voel je hele stoeten van bloeddorstige jagers over je body mar cheren. Verleg je je hoofd, draai je op een andere zij, dan wekt een weeë walm van het verpletterd gebroed je uit de diepste slaap. Kortom, Kedoeng Badak laboureert aan enkele mankementen. Het kan beter! En toch Toch zullen wij er in de komende hon gerkampen naar terugverlangen. In de voormiddag, als alles trilt van de hitte, wordt een ieder voor appèl opge roepen; ieder - oud en jong - ook het half dozijn jochies, dat steeds klaar moet staan om onze spleetoogige com mandant te dienen. Zoals alle besluiten en daden van de zonen uit het land van de Rijzende Zon, betekent ook dit bevel voor ons een volmaakte surprise. De tweede perintah, dat men al zijn barang mee dient te nemen, wekt ware sensatie! Is het moment van vertrek aangebro ken? Een vertrek voor goed? Derde perintah: Opstellen buiten de pagger in het rubberbos. Wat vormen wij met elkaar een schamel stelletje: broodmager, baardig en in vodden ge kleed. Mijn slapie, Arthur, ligt dubbel en ook ik ben slap van het lachen. Kijk mij die D. eens aan! Zowaar met een authen tieke tropenhelm op zijn hoofd! En die employé van het rijke Pasir Nangka, die een jute zak als broek draagt! Het moet gezegd, jute - waar nodig met bonte lapjes versierd. Wonderlijk, dat gemak, waarmee wij onze ellende be lachelijk maken. Uitbundiger plezier heb ik nergens ontmoet, dan bij dit stelletje verdoemden. Heerlijk, dat de geest zo sterk is, dat wij over wapenen beschikken, waar nooit iemand van heeft kunnen dromen. Maar goed. Hollende Jappen. Nasale kreten, die door onze commandant zowaar begre pen worden. "In rotten van vier." "Ingerukt mars!" De rubbertuin wordt nog getapt, is goed onderhouden, maar volledig ver laten. Geen levende ziel valt te be speuren, Geen geluid klinkt tot ons door. Daar is de spoorbaan en daar de halte, die in zijn rust van ongestoorde lande lijkheid verwonderlijk normaal aandoet. Uren wachten wij op het perron tot eindelijk, als het al schemert, een trein voorrijdt. Zoals zo vaak, is ook nu het geluk met mij. Géén beestenwagen stopt voor ons groepje, maar een heuse wagon voor ordentelijke passagiers: 10 man per coupé. Ik zit bij het raam, waarvan het houten schot dichtgetimmerd is. De trein heeft lekker staan te stoven, om ons een warme ontvangst te be reiden. Eenmaal gezeten is de atmosfeer on dragelijk en zijn de zwaksten een be zwijming nabij. Maar de machinist weet raad. Het materiëel krijgt opdoffers, waarbij een ieder zijn hart vasthoudt. Afzetten met je voeten op de bank van je overbuurman luidt het consigne. Dat geeft enige garantie tegen afglijden. En dat alles in het pikdonker! Nóg een enorme hots en dan sukkelen wij Zuid waarts, rustig en lustig. Op de balcons waken de Jappen. Een laatste brul en dan wordt alles overstemd door het rhytmisch geklik van ons stoomtreintje. Ik morrel aan het schot in het raam. De spijkers, die het moeten vastzetten zijn er, maar loentja lèntjè ingeslagen. Half werk, zoals onder het Japse regiem regel is. Een duwtje - even trekken - en dan glijdt het zwarte vlak omlaag - schijnt licht eerst via een heel dun kiertje, daarna door de hele rechthoek van het raam. Licht en lucht drinken wij gulzig, wij uitgedorste slovers. Wij spoelen ónze longen met hetgeen naar binnen waait: de serene atmosfeer van de tropen nacht. Dan ontwaren wij het landschap, badend in het maanlicht. Onmetelijk hoog torent de coulisse van de Gedeh. Eén blauwgroene lappen deken, overgaand in een grijs - zwarte kegel, scherp afstekend tegen de ster renhemel. Palmen, kampongs, visvijvers. Geen enkel lampje. We leven immers in tijd van oorlog, terwijl toch deze natuur juist een ongekende vrede ademt. Zou het goed zijn hier te mogen wonen? Schijn bedriegt en uit ervaring is mij bekend, dat het blanke velletje van de Europeaan hem in de inlandse wereld altijd tot outcast stempelt. Wij raken niet verzadigd te turen naar het blauwig toneel. Welk een weldaad dit te mogen ervaren, voor ons, die zó lang geen horizon, maar enkel bilik hebben gekend, leder voor zich droomt van een simpel bestaan in dit aards paradijs. Bij een kruising met Daendels, Postweg wekt ons de realiteit. Luid schalt het Jappengebrul. Een wacht bij de spoor wegovergang protesteert kennelijk hef tig tegen ons open raam, maar wie doet ons wat; wij, passagiers op snelle wielen? Toch, als het gedender van onze trein met lager tempo klinkt, nemen wij af scheid van de vrije wereld, laten "Dia- wa Djipa" ("Heilig Java") rustig verder dromen. Nog één blik, nog één diepe haal, waar bij wij onze longen met de frisse nacht lucht vullen en dan trekken wij het scherm weer omhoog. Het doek is ge vallen. Het stuk is uit. Maar nooit zal ik mijn impressies ver geten, opgedaan tijdens deze rit van Depok via Tjitjoeroeg, Soekaboemi, Tjiandjoer naarTjimahi. Noch de plaats jes, noch deze contreien heb ik ooit terug gezien, maar wat kan een mens zich beter wensen, dan zulk een zoete herinnering te mogen bewaren aan de tjaang boelan - aan een tropennacht met volle maan! Eenmaal opnieuw in een bilikken kooi, ver van trein en station, kijk ik mijn lotgenoten eens aan, - mijn bleke, zie ke medereizigers, uitgeput door deze slapeloze nacht in een hotsend cachot. Niemand is het gelukt een luchtgat te openen. Over coupéraampjes wordt met geen woordt gerept. Wij boffers - ons tiental - wij kijken elkaar eens aan en denken het onze ervan. Mondje dicht, want rapporteurs zijn overal - ik voel m'n hoofd al wankelen. Waarom is opnieuw het geluk met mij geweest? 20

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1972 | | pagina 20