Ontmoetingen Met De Natuur rafelt Ontmoetingen met de Natuur - daarmee bedoel ik planten en dieren, die nog niet door de mens in parken zijn aange plant of in reservaten en dierentuinen zijn ondergebracht - zijn zeldzaam en laten een onuitwisbare indruk achter. Meer dan enig ander eiland van de Indonesische archipel biedt Sumatra - nog voor het grootste deel met oer woud bedekt - bescherming aan veel minder-bekende kinderen van moeder Natuur. Sommige zijn naar mijn over tuiging nog geheel onbekend. Medan kon in 1933 een niet onbekende, maar wel zeldzame en wonderlijke bloem zien, de Amorfophallus Titani- cum. Daarvoor moest je wel helemaal aan het eind van de lange Serdangweg zijn, waar bos en stad al tegen elkaar opduwden. "Ga er vooral heen," had onze lerares Natuurkennis, Mej. Huen- ders.ons op het hart gedrukt, "zo'n kans krijg je van je leven niet meer!" Dus fietsten mijn vriendin Tony en ik er na het tennissen heen. Het begon al wat te donkeren (maar vroeger voelde je je altijd toch zo veilig). Ons doel was makkelijk te vin den: een grote Stormking lantaarn aan de weg gaf al aan bij welk kampong huisje we moesten zijn. In een hoek van het erf, omgeven door een inder haast gemaakt bamboehekje en verlicht door enkele er omheen geplaatste olie lampjes stond daar de Schoonheid uit het oerwoud, waar letterlijk en figuur lijk de adem van stokte. Amorfophallus Titanicum, de naam zegt het al. Stel je voor een aronskelk - zó maar pal op de grond, geen stengel of bladeren - en dan met een zuil van een bloemkolf van 1.40 m. hoog, omvleu- geld door een navenant breed en vlezig schutblad. De hele bloem was van een rauwvlees-kleur, naar beneden toe zich verdiepend tot paarsig rood. Op de zware, lokkende aasgeuren kwamen dikke groenige vliegen, torren De Amorfophallus Titanicum en kevers aangevlogen - het lamplicht trekt nog een zwerm motten en nacht vlinders aan. Ha, hoe gretig storten ze zich in die dodelijke val - op de bodem van het schutblad ligt al een dikke laag insekten zoetjes te vergaan in een kleverige vloeistof. Je ontkwam niet aan de indruk dat de natuur hier een vergissing had ge maakt. Zo volkomen "mensenvreemd" is deze bloem, die hóórt niet tussen huizen op te komen. En zou dat wat de bloem had voortgebracht nu stil in de donkere grond verder woekeren, ge sterkt door vers dierlijk voedsel en straks mijlen en mijlen verder weer zoiets te voorschijn toveren, maar nu op een geheime plaats in het bos? Wat mensen stonden er fluisterend om heen, wierpen een paar centen op de kleine tikar, die voor de bloem was neergelegd en maakten rustig plaats voor anderen. Ook wij gaven ons stui vertje, (de huiseigenaar mocht ook wel wat overhouden aan al dat geloop). Er is nog een andere, even vreemde en zeldzame bloem van het Sumatraan- se oerwoud: de Rafflesia. die ligt ook zo maar plat op de grond, is 5- (of 6-?) bladig en rond en groot als een wagen wiel. Heb zelf nooit het geluk gehad er een te mogen zien. Dat Sumatra tijgers, olifanten, neus hoorns, tapirs en orang-oetangs her bergt weten we allemaal. Maar zouden in die dichte wouden niet nog meer diersoorten leven, die we helemaal niet kennen? Een geliefd fietstochtje in die tijd was voor ons vriendinnenclubje naar Poeloe Brayan. Daar had de steenrijke familie Tjong-A- Fie een groot landgoed. Een ware lust hof, compleet met kunstmatig aange legd meertje, een eiland en een be scheiden dierenverzameling. Voor een klein bedrag kon je daar binnen en wij zorgden dan altijd zakken vol oud brood, pisangs en wat katjang bij ons te hebben. We kenden ze allemaal zo goed: de tijger, de krokodil, de orang- oetan, de aapjes en de vogels. Maar die ene keer waren er nieuwe dieren - twee apen, kennelijk pas aangevoerd, want de kooi was veel te klein en te laag, ongeschikt voor langer verblijf. Weggekropen in een hoek zat het kleinste dier (een wijfje?), en iets ge bukt (zoals gezegd: de kooi was te laag) stond het grotere dier, de sterke handen geklemd om de dikke ijzeren tralies. Had hij rechtop kunnen staan dan zou ik hem geschat hebben op 1.60 meter. Het staartloze lichaam was be dekt met gelig haar, niet zo dicht in geplant als bij de Lampong-aap, maar wel langer. Het gezicht was niet lang en plat, de armen niet zo overmatig lang als bij de orang-oetan, de benen waren langer en rechter. Het was on getwijfeld een aap, maar een veel en veel menselijker aap, dan welke andere mij bekende mensaapsoort. Op het bordje stond in zwarte letters ge schilderd: MAWAS KOEDA. Verder niets, geen Latijnse naam. Nieuwsgierig keek ik nu in zijn onbevreesde ogen en zo staarden we elkaar aan - hoe lang? - als gebiologeerd: bruine ogen in bruine ogen. Tot er plotseling het kon- takt was en ik een schokgolf van haat en vertwijfeling over me heen voelde slaan. Ik sloeg er letterlijk voor op de vlucht, het armzalig zoenoffer van pi sang en katjang in mijn handen ge klemd. Och hemel, ja - zo'n ervaring durf ik ook alleen in "het enige Indische Blad ter wereld" te beschrijven, hoor - zon der de kans te lopen dat men direct uitroept: "mens, je hebt het je ver beeld!" Thuisgekomen haalde ik dadelijk alle lees verder volgende pag., Ie kolom onderaan Een andere zeldzame bloem van het Sumatraanse oerwoud: de Rafflesia.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1972 | | pagina 16