MIJN EERSTE B.P.M. TIJD
Balik-Papan was onze eerste standplaats.
We waren net getrouwd en mijn man was
wachtloper. We kregen een huis toegewe
zen op Goenoeng Sepoeloeh, waar we een
pracht uitzicht hadden op de baai; vooral
s avonds met vele lichtjes en met zons
ondergang als 't rustig was. Vanuit onze
tuin kon ik elke Donderdag een K.P.M'er
aan de steiger zien, die dan vracht en post
bracht uit Soerabaja. Om beneden op straat
te komen moesten we een trap van 100
treden af en dan konden we een taxi nemen
voor bioscoop, avondvendutie of gewoon
naar een toko in de Kampong Tjina. Ik durf
dat geen winkelbuurt te noemen, anders
word ik weer uitgelachen.
Op Goenoeng Sepoeloeh woonden alleen
Indische employees; dat was geen plaats
voor de uitgezonden krachten, maar wij
vonden 't allang goed zo. De meesten waren
nog vrijgezel in die tijd en allen wachtlo-
pers: dagdienst van 8-4, 's middags van
4-12 en de hondenwacht van 12-8 met een
vrij pandjang er tussen in.
Achter de huizen was ook wel een weg
bereikbaar voor taxi's, maar niet 's avonds.
Men zei dat Nini Towok er vaak tezien was,
dus durfden de chauffeurs er niet te rijden.
Al gauw werd mijn man overgeplaatst naar
de afdeling Wegendienst en dat betekende
de oetan in. Op een dag vertrokken we van
Balik Papan per B.P.M. boot over zee naar
't terrein Louise, een geheel met Sanga-
Sanga. Hier bleven we een nacht in de
pasang-grahan en de volgende dag (of was
't een dag erna, omdat mijn man zich moest
aanmelden op kantoor) vertrokken we met
een employe van dezelfde dienst alweer
met een B.P.M. boot de Mahakam op. Na
een tocht van twee of drie uren bereikten
we een aanlegplaats, wat voor mij 't einde
van de bewoonde wereld leek. 't Heette
Soengei Tiram (spr. uit Tirem). Hier was een
pasanggrahan, een telefoon, een menado-
nese Krani familie, van de B.P.M. een mini
Chinese toko en nog wat mensen uit Bor
neo, echter geen Dajaks. Hier bleven we
weer een nacht over en daarna stapten we
in drie tamelijk grote prauwen. We hadden
ónze drie rotanstoelen, (geen plaats voor
vier), voor ons, terwijl de andere prauwen
bestemd waren voor kokkie en een Boegi-
nese jongen plus de barang. Daar gingen
we dan de grote Mahakam op. Nooit zag
ik zoiets eerder; de brede rivier, de stilte,
behalve 't praten van onze mensen, de
krijsende apen met allerlei vogelgeluiden en
de reusachtige bomen. Af en toe passeer
den we een opengekapt terrein met een
verlaten hut op hoge palen, krokodillen die
vlug 't water inschoten. Geen kampongs
zoals op Java; nog minder mensen.
Op sommige plaatsen was de rivier wel een
halve km. breed en bij een meer gingen we
een zijriviertje op. Meer krokodillen en aan
de oevers nipahpalmen. Na een tocht van
ruim drie uren moesten we uitstappen bij
een koeliekamp. De asfaltweg begon hier,
doch omdat er geen rijgelegenheid was,
moesten we lopen, 't Heette hier Soengei
Nangka en na ongeveer een km. gelopen
te hebben kwamen we op de plaats van
bestemming aan. Bij een opengekapt ge
deelte naast een helderstromend riviertje
stond een hut op palen, gemaakt van nipah-
palmblaren en de vloer bestond uit gewone
dikke takken, zodat we beneden ons de
grond duidelijk konden zien.
Hier werden een paar meubels van ons
geplaatst; een bed, onze koffers, een of twee
kisten met boeken en wat voedsel. De rest
22
bleef opgeslagen in de goedang in Louise,
t Huisje bestond uit een voorgalerij, leeg,
2 slaapkamers waarvan 1 gebruikt werd
door de employe, een gang en verder een
plaats om te eten en waar onze stoelen
stonden. Haaks op deze living-dining room"
was de keuken en nog wat vertrekken voor
onze kokkie en jongen. Een vertrek was
bestemd voor zakken rode rijst, droge vis
en lombok voor de B.P.M. koelies, die een
eind hoger op hun eigen bangsal hadden.
Een koelie moest onder een afdak op ons
erf hun eten koken.
Na een dag vertrok de andere employe
weer na mijn man gewezen te hebben over
't werk. Ik ben er zelf nooit geweest omdat
t ver lopen was. Mijn man moest een nieu
we boring openleggen en klaar maken voor
t rollend materiaal. Iedere ochtend vertrok
hij om half zeven en kwam na vijf uur thuis.
Verder was er niets. Geen kampongs, geen
koelies of inboorlingen. Een hoogst enkele
keer kwam een Dajak uit het niets voorbij,
werd dan altijd aangeroepen en zo kochten
we wat verse groenten, bestelden kippen,
eieren en de allereenvoudigste dingen,
want wij moesten voor ons eigen voedsel
zorgen. Niemand was er die vertelde hoe
we 't moesten doen.
Eens of tweemaal per week kwam er een
mandoer van 't terrein Louise met post en
rapporten; bij hem bestelden we daarna 't
een en ander uit de winkel.
Ik moet nog lachen ais ik denk aan onze
badkamer en W.C. van nipahblaren, een
vierkant hokje gemaakt met deur. Om te
mandiën moest ik eerst de weg oversteken,
dan op kieteks over een of twee boomstam
men balanceren en in de "badkamer" mijn
handdoek en verschoning over de omhei
ning mikken en dan met tjidoek 't water
uit 't stroompje halen. Soms zag ik kleine
visjes onder me kriewelen een andere keer
keek een troep apen vanuit de hoge bomen
toe, maar verdwenen gauw genoeg. "Niks
aan!" vonden ze.
Bovenstrooms werd water om te drinken en
koken gehaald en helemaal benedenstrooms
was onze W.C., dichter bij 't oerwoud en
ook eerst over een paar boomstammen. In
de avond en nacht met lantaarn natuurlijk.
Onder de bijgebouwen had mijn man een
afgesloten ruimte laten maken voor de kip
pen, die geregeld na 't leggen al kakelend
in 't bos verdwenen om dan om 5 uur of zo
terug te komen. We kregen wel grote eieren
en de beesten zagen er goed uit. Een kip
heette Pengkor en die was zo slim om haar
eieren in een holle boomstam te leggen.
Gelukkig ontdekte Silah, de Boeginees, ze
al gauw. Op die manier hadden we altijd
volop eieren.
Eens zagen we een grote leguaan uit 't bos
komen: achter de keuken stond hij stil,
vertrouwde de zaak niet en verdween weer
in 't bos. In die tijd had mijn man nog geen
geweer, wel besteld, doch dat ontving hij
veel later. Hij zag sporen van allerlei wild,
van kantjils tot bantengs .en hij had alleen
een ruwe wandelstok!
Zijn koelies hadden wel strikken gezet en
vingen inderdaad eens een hert. Wij kregen
een veel te groot stuk en konden 2 dagen
biefstuk eten. De rest werd gedendengd
en gerookt.
Ai gauw hadden we onze eenvoudige
groenten geplant, gekocht bij de Dajaks met
hun langwerpige mand op de rug, verbonden
aan een touw dat ze om hun voorhoofd
hielden en een mandau, hun kapmes. Met
een Javaanse arit zouden ze niet veel kun-
wisk.), (vergeten)
Op het eind van het
jaar gaan veler gedach
ten onwillekeurig naar
de schooltijd terug en
passeren diverse leer
krachten de revue. Hier
de leerkrachten van de
PAMS Kweekschool
te Weltevreden, althans
een groepje uihet jaar
1938. Abonnee Seelig.
die ons de foto's zond,
herinnerde zich helaas
niet alle namen meer,
maar hier zijn in elk
geval staande van link:
naar rechts) Mej. den
Hartog, (Ned.), verge
ten (Duits), Kamps
wisk.)Ir. Frahm
(scheik.), Ir. Richter
(Natuurk.) Haan (ge-
sch.), de Haan (Dir.,
Zittend: de Haan (gymn.)
en van Luyk (Frans).
In de derde klasse van dat jaar zaten als leer
lingen: voorgrond, v.l.n.r.: Seelig, Soebardjo,
Goodsir en Fred Latumetenstaande v.l.n.r.:
Very Liem, Sjarifa Arif, vergeten, Jeanne Tio,
vergeten, Lucie de Witt, Christine Kailola.
En de twee achterste personen: vergeten, Juff.
LatuperisafWie stuurt andere schoolfoto's
in? ze zijn reuze welkom!