RAW AH PENING OF BENING nen bereiken in dat oerbos met grote bo men en dikke lianen. We zagen daar de peteh anders; de pitten in de lengte in plaats van dwars zoals op Java, maar de smaak 't zelfde. De wilde ramboetan was alleen te eten als ze zwart zag en dan werd meteen de hele boom omgekapt. Vaak gingen we op vrije dagen met een kleine prauw, gedajongd door 2 koelies en onze jongen Silah, naar Soengei Tiram waar we in de pasang grahan logeerden en op be zoek kwamen bij de Menadonese familie en de Chinees. Dat was onze enige aan spraak. Verder ben ik alleen een paar keer in Louise geweest voor de dokter. Niet zomaar een telefonische afspraak! Zo gemakkelijk ging 't niet. Ik schreef eerst een brief naar 't hoofd van de expeditie, dan bracht de mandoer me 't antwoord wanneer er een boot op me zou wachten in S. Tiram. Dan pas vertrokken mijn man, Silah en ik per prauw, achter elkaar zittend, met de koelies voor 't roeien, een paar uren stroomaf tot S. Tiram, waar we een nacht bleven om de volgende morgen met de B.P.M. boot naar Louise te gaan. Mijn man moest terug naar zijn werk. Na 't bezoek aan de dokter bleef ik in't magazijn aan de steiger wachten tot de boot me terug kon brengen, omdat ik nie mand kende van 't terrein. In S. Tiram wachtte ik op mijn man en samen gingen we öf dezelfde avond öf de volgende mor gen naar huis. Eens kreeg ik een gevangen kantjil die ik zo graag tam wilde maken maar 't beestje wilde niet eten en om te voorkomen dat 't van honger zou doodgaan, heeft Silah 't geslacht. Voor een dag weer vers vlees. Een andere keer ontdekte mijn man dicht bij huis een tjeleng. Hij sprak met Silah af, dat deze de lamp zou richten op de ogen en mijn man met een dikke stok 't beest doodslaan, 't Was al donker, dus konden ze alleen twee ogen zien. Maar Silah werd bang voor de- woede van de tjèlèng en zo verdween 't beest maar weer in de wildernis. We hebben in totaal 7 maanden op deze plaats gewoond: ik vond 't wel gezellig en interessant, miste geen bioscoop of dans avondjes. Was ook nooit bang, nóch op de Mahakam, noch in 't hutje, waar ik toch de hele dag alleen zat. Daarna moesten we naar Louise, waar mijn twee oudste kinderen geboren werden. Mijn man weer naar 't bos, maar ergens anders en ik mocht niet meer mee. C.W.D.-Th. Het Mysterieuze „Helder Moeras" 't IS MAAR GELEEND - JE MAG HET EVEN VAST HOUDEN" door Caro van Eijck Een tenger Indisch meisje, één van Nederlands grootste toneel speelsters schreef een onder houdend, frank en vrij verhaal over haar leven en werk in Indië en Nederland. 9,90 1,75 porto. Een ieder zal zo langzamerhand de legende van het ontstaan van de Rawah Pening wel kennen of daarover gelezen hebben. Ergens moet er een verband bestaan tussen dit grote moeras en de Gunung Merapi. Uit verhalen van mensen, die het weten kunnen en publicaties, put ik deze wijsheid. Is de berg actief, dan zakt of stijgt het water. De naam en aanwezigheid van de rawah, ken ik al uit mijn prille jeugd. Pas veel later mocht ik het in werkelijkheid aanschouwen. Op de pasar ^alatiga ver kochten zij toen drinkbakjes voor perkututs (soort duif). Grote, zwarte keongs (schel pen), op de vraag, waar ze vandaan kwa men, was het antwoord "Rawah Pening". Kreeg die schelpen later te proeven bij een buurjongen, gewoon gegorengd (gebakken) en als sambal goreng. Wat was ik jaloers, dat mijn vriend die schelpen in bezit had. Ruilen, kopen of anderszins was er bij hem niet bij. Thuis, toen nènèh het hoorde, dat ik ze gegeten had, kreeg ik een reprimande. "Ngragas, ora ilo barang kojo ngano di pangan." ("Gulzig, geen manier om zulke zaken te eten".) Ik liet haar maar kletsen. Op de pasar hadden ze ook gerookte vis gedjapit (geklemd) tussen twee bambu's. Nènèh kocht het weieens voor een soort ritja-ritja of voor mangut. Hier en daar hoorde je weieens jacht- en visverhalen op watervogels en schildpad den; nooit in de gelegenheid gekomen. Of in prauwen het moeras op met sterke flash lights en dan jacht maken op gabus, zulke grote Tjie, echt waar. Dit was een jacht apart, heel interessant, als je zo de verhalen mocht geloven. Mij was het slechts ver gund af en toe een vergezicht te werpen op het moeras bij bustochten naar Ngampel, Ambarawa en Semarang. Jaren verliepen; toen kwam ik als militair in Magelang te liggen. Met de Kerstdagen kon ik met verlof naar Oma in Salatiga. Mijn neven kwamen toen net van een va- cantie thuis uit de djatibossen aan de Noordkust. Ze hadden hertebout bij zich, dendeng tjeleng (gekruid en gedroogd vlees van wilde zwijnen). Ze hadden een pauw geschoten en een grote krandjang mangga bapang, Moest de wildste avonturen en jachtverhalen aanhoren. Te benijden waren zij, waarom kon ik zulke dingen nou nooit eens meemaken. Tweede Kerstdag konden wij de wagen van mijn Oom te leen krijgen. Mijn neef Fred had connectie met iemand bij de Rawah Pening, dus op, daarheen. Na lang zoeken en vragen kregen wij de bewuste persoon te pakken. Hij was door het hoge waterpeil intussen al twee maal moeten verhuizen. Zijn huis lag aan de kant van een brede vaart. Deze was omzoomd door struiken en geboomte. Aan een paal voor het huis lag zijn prauw gemeerd. Werpnet, dajungs (peddels) en hengels waren zo ingeladen. Fred stuurde, de man en ik roeiden. Wij lieten ons min of meer afdrijven. De akang (man) liet ons de plek zien, waar hij eerder gewoond had. In het hoge water zag je hier en daar nog half verdronken bomen staan, die nog wat blad in hun kruinen hadden. Niet lang daarna waren wij bij het moeras, het leek wel een eindeloos meer. Je zag de bergen en bekende plaatsen liggen rondom je, het was een stralende dag. Wat mij het eerst opviel waren de drijvende padivelden. Zoiets had ik nog nooit eerder gezien en vroeg de man dan ook honderd uit hierover. De aren waren maar heel even boven het water uit, oogsten, planten en wieden deed men vanuit de prauwen. De stukken werden iedere keer opgehoogd met drijvende substantie. De padi, die er groeide was van een speciaal soort en heel lang en krachtig van stengel. De zwarte keongs waren zeldzaam gewor den; grote werden haast niet meer ge vonden; kleinere nog wel, vertelde de man op mijn vraag ernaar. Schilpadden waren zeldzaam; een hoogst enkele maal zag je er nog één, ja zelfs de gabus was ook niet meer, zoals die vroeger was. Met hengelen vingen wij ook niets; de wind stond verkeerd; wijsheid van een man, die alle dagen op het water was. Geen gabus te bekennen, hoe kon het ook; het zijn roofvissen, die meer naar de kant toe zitten en het liefst bij avond. Nu en dan dreven er pollen met gras, riet en water-hyacinthen voorbij. In de wortels kon je vaak udangs (garnalen) treffen, wist de man ons te vertellen. Om de beurt probeerden wij het werpnet uit te gooien, maar dat viel heus niet mee; werden soms bijna de prauw uitgesleurd; die be gon dan gevaarlijk te schommelen. De a- kang was daar een meester in, worp na worp en gespannen wachten, wat erin zat. Het was meest grut, allerlei kleine visjes en garnalen; wader, zegt een Javaan daar tegen. Dat alles kwam in een bakul (mand) te recht; alles was eetbaar. Al gauw hadden wij er genoeg van en peddelden weer op huis aan. Daar werd de buit verdeeld; akang kreeg ook zijn portie, zijn loon en prauwhuur. Wij bleven nog wat koffiedrinken en karden toen weer op Sa latiga aan. Thuis jwerden de garnalen van de visjes gescheiden; daar maakte Tjang bebotok van met halfrijpe klapper, zalig. De wader werd, na schoongemaakt te zijn met asem garem (tamarinde en zout) heel droog gegorengd (gebakken.) Lekker bij de avondrijst en om te gado (zo uit de vuist weg). Dat was dan mijn kennismaking met de Rawah Pening. J. Weites NAGEKOMEN KERSTWENS Familie en Kennissen een Zalig Kerstfeest en Gelukkig Nieuwjaar toegewenst. Mrs. E. Davids 10119 Silver Springs Md. 20902 U.S.A. 23

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1972 | | pagina 23