ningin aan alsof zij een gevaarlijk monster was en met de woorden "Dat nooit!" liet hij zich ter aarde vallen. Hij weende erbarmelijk en smeekte de koningin om toch niet zulk een onrechtvaardige daad van hem te vergen. De Koningin bleef echter bij haar onmenselijke eisen en beval een kamerdienaar om Rama te gaan halen. Deze kwam, natuurlijk gevolgd door de onafscheidelijke Laksmana. En de Koningin sprak: "Prins Rama, de koning wil zijn woord breken, omdat hij vreest jou verdriet te zullen doen." Rama, die zijn vader nog nooit zo bedroefd gezien had, vroeg angstig aan de Koningin of hij misschien iets misdaan had, dat de Koning verdriet had gedaan. "Zeg mij, o, Koningin, wat er is, en ik zal alles doen wat in mijn vermo gen is om, dat verdriet weg te nemen." "Beloof je dat?" vroeg de Koningin. "Dat beloof ik. Ik zal in het vuur of in zee springen, vergif drinken, ja wat al niet, indien mijn vader en Koning het mij beveelt." "Nu dan," zei de Koningin. "De Koning heeft mij vroeger twee wensen toegestaan en die heb ik nu uitgespro ken. Je vader wil ze echter niet inwilligen. Hij wil een woord breker worden om jou te sparen." "Wat zijn Uw wensen, geëerbiedigde Koningin?" vroeg Rama. "Dat jij voor 14 jaar naar het oerwoud verbannen zult wor den en dat Bharata troonopvolger wordt," sprak de Koning in. Rama was er niet in het minst bedroefd om. "Is dat alles?" zei hij. "Het spijt mij alleen dat mijn vader mij zijn wensen niet zelf heeft kenbaar gemaakt." En terwijl zijn vader zinne loos van smart op de grond lag, draaide Rama zich om en verliet het vertrek, even kalm als toen hij was binnenge komen. Alleen de trouwe Laksmana liep achter hem aan met een gezicht als een donderwolk. Toen Rama het nieuws van zijn verbanning aan Sita vertelde en afscheid van haar wilde nemen, verklaarde zij, dat zij met hem mee wilde naar het bos, en ook Laksmana wilde zijn broer niet in de steek laten. Zo vertrokken dus de drie, onder luid geween van de bevolking, naar het oerwoud, gevolgd door vele weeklagende mannen en vrouwen, die niet van hun geliefde prins konden scheiden. In het woud gekomen, bouwde Laksmana een hut en zij leefden er gedurende lange tijd als kluizenaars. Koning Dasaratha stierf echter van verdriet. Baratha was van deze hele gang van zaken helemaal niet op de hoogte. Hij logeerde al geruime tijd bij zijn oom, een broer van zijn moeder. In de nacht van 's Konings dood droomde hij, dat de koning een ongeluk overkomen was, en toen ijlboden hem kwamen aanzeggen dat hij met spoed naar Ayodhia terug moest keren, begaf hij zich haastig naar huis. In het paleis aangekomen, zocht hij dadelijk zijn moeder op met de vraag: "Waar is Rama? Waar is mijn vader?" Zonder blikken of blozen vertelde de Koningin dat Koning Rama schiet het gouden hert dood. Maricha ontstijgt aan het lichaam van de "Kidang Kentjana." Dasaratha dood was, dat Rama voor 14 jaar verbannen was en dat hij, Bharata, Koning zou worden. Woedend was Bharata! Woedend als een getergde leeuw. Hij brulde dat hij het koningschap niet wenste, en zeker niet als dat door een misdaad tot stand moest komen. Hij scheur de zich de kleren van het lijf, kleedde zich als kluizenaar en begaf zich met een menigte volgelingen en vele soldaten naar het bos. Toen ze het drietal gevonden hadden en toen Bharata zijn oudere broer en Sita en Laksmana zo in een ellendige, zelf gemaakte hut in armoede, als kluizenaars, zag zitten, weende hij zeer en viel Rama om de hals. Hij smeekte hem om terug te komen naar Ayodia. Nu hun vader dood was, had het land de krachtige arm van Rama zeer nodig, zei hij. Maar Rama wilde niet. Hij wilde, ook na zijn vaders dood, diens belofte vervullen. Toen zei Bharata: „Als je dan niet mee terug wilt, "geef me dan je gouden sandalen, dan zal ik die op de troon zetten, zodat iedereen kan zien, dat ik slechts je plaatsver vanger ben." Dit deed Rama, en nadat ze offers gebracht hadden voor hun overleden vader, ging Bharata weer terug naar Ayodia. Het volk weende zeer, omdat ze zonder Rama terug moesten, maar er was niets aan te doen. Toen ze weg waren, was de hele omgeving van de hut door burgers en soldaten zó platgetrapt, dat het drietal besloot om nog verder het bos in te trekken. Ze trokken nu naar het Dandakawoud, waar veel reuzen verblijf hielden. De draden van het verhaal beginnen zich nu samen te trekken in de richting van de taak die Rama op aarde ver vullen moest: het doden van de gevreesde Rawana. Op een dag zaten Rama, Sita en Laksmana voor de deur van hun hut, toen er een afzichtelijke reuzin voorbijkwam. Toen zij Rama zag, dacht ze bij zichzelf: Met die man zou ik willen trouwen." Toen vroeg zij Rama wie hij was en waar hij vandaan kwam en Rama antwoordde hoffelijk, dat hij een koningszoon was, die verbannen als kluizenaar leefde met zijn vrouw en zijn broer. Toen keek Soerpanaka (zo heette de reuzin) naar Sita. Zij vond haar klein en mager en lelijk. Lelijk, natuurlijk omdat ze zichzelf zo mooi vond. En ze zei tegen Rama: "Ik ben de zuster van Rawana, de Koning der reuzen, de geweldige, met tien hoofden en twintig armen: Ik ben de zuster ook van Koembakarna de slaper, en de tante van Indrajit, de tovenaar. Ik ben de zuster van de vorst van Lanka, het rijk der reuzen. Wil je met mij trouwen?" Toen antwoordde Rama beleefd, dat het hem speet, maar dat hij zijn trouw reeds aan Sita verpand had en dat Soerpanaka toch wel niet tweede Koningin wenste te worden. Maar misschien zou Laksmana wel met haar willen trouwen. Die had geen vrouw naar het oerwoud meegebracht. Rawana ontvoert Sita op zijn hemelwagen. Links Jatayoe die de strijd met Rawana aangebonden heejt. Sita reikt hem haar ring over, om die aan Rama te geven. 7

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1972 | | pagina 7