GOD SLAAPT NIET X ALOES WERFT ABONNEE'S Zeer geachte Redactie, Met bijzonder veel genoegen heb ik kennis genomen van de bijdrage van de Heer Jager op blz. 12 van het Kerst nummer 1972. Daar het mijn volledige sympathie en instemming heeft be hoef ik er eigenlijk verder niets van te zeggen. Maar gezien het naschrift, dat Tong Tong enige reactie zeer zou waarderen, wil ik toch nog wel even ingaan op de titel van dit artikel "God slaapt niet". Wat mij betreft proef ik in dit artikel een Indonesische sfeer en een Indonesische gedachtenwereld. In deze wereld heeft enige eeuwen lang een godsdienst leiding gegeven aan het grootste deel van het volk, namelijk de Islaam, die in ons deel van de wereld zo lang een gesloten boek is gebleven. Het komt mij voor dat de invloed van de Islaam ook in bredere kringen niet zonder uitwerking kan zijn gebleven en ik vraag mij af of de oor sprong van de als titel gebruikte ge dachte: "God slaapt niet", dan niet moet worden gezocht in het heilige Boek, dat voor elke Muslim Gods woord bevat en dat door de profeet van de Islaam, Muhammad, aan de mensheid werd geopenbaard. In dit boek, de "Heilige "Qur'aan" vinden wij in hoofdstuk II vers 255 de woorden, waarom het hier gaat: Nadat dit vers is begonnen met de woorden: "allaahu laa ilaaha illa huwa; alhaiyu'l-qaiyumu, dat is: "God is Hij, buiten Wien er geen god is, de Eeuwiglevende, de Zelfbe staande, door Wien alles bestaat", volgt; "laa ta'chudzuhu sinatun walaa naumun", dat is: sluimering bevangt hem niet, noch slaap". Dat de in dit vers neergelegde gedachte in wijde kring is doorgedrongen, kan mede een gevolg zijn van het feit, dat de geciteerde woorden het begin vormen van een der meest bekende verzen van de Heilige Quraan, bekend als het "Troonvers". De arabische tekst er van is ontelbare malen in calligrafie afgeschreven en is in de gehele isla- mietische wereld als wandtekst ver krijgbaar. De hier gebruikte vertaling is ontleend aan de 2e druk van "De Heilige Qoer- an", vervattende den arabischen tekst met ophelderende aantekeningen en voorrede van Maulwi Moehammad Ali, in het nederlandsch vertaald door Soe- dewo. Uitg: Stichting Isha'at Isiam Qoranfonds, Suriname, 1968. - Het boek is een fotografische heruitgave van de oorspronkelijke editie van 1934 (Batavia) en voor nederlandse lezers in alle opzichten aanbevelenswaardig. R. L. Mellema Lezer A. V. H. Sebo zond ons even eens een brief over dit onderwerp. Daaran ontlenen wij: "Daar waar wij geweest en ge boren zijn, is de verwevenheid van het dagelijkse leven met de natuur, de weidse natuur meer intensief dan in Nederland, zodat God heel vaak voelbaar nabij kan zijn. Ik dacht zo, dat men daar meer is geneigd mèt God te leven. Naar mijn bescheiden mening is deze uitdrukking ontleend aan een vers uit het Oude Testament, dat als ik het goed heb aldus luidt: Mijn Bewaarder zal niet sluimeren enz. Ergo is deze uitdrukking ont staan, toen het leven volledig rekening hield met Gods maje steit en Almacht". Tot zover de heer Sebo. Inderdaad: Psalm 121 vers 3 en 4 luidt in de Statenvertaling: "3. Hij zal uwen voet niet laten wankelen, uw be waarder zal niet sluimeren. 4. Zie, de bewaarder Israels zal niet sluimeren noch slapen". Zoals men ziet is de Koran-tekst bijna gelijkluidend met de Oud-Testamen- tische. De vraag, of de Arabische of de Hebreeuwse tekst de oorsprong bevat van de in Indische kringen zo vaak gebruikte uitdrukking "God slaapt niet" (vermoedelijk beide!) lijkt ons minder belangrijk dan de diepe ge dachte die erin is neergelegd. Dat zij zowel in de Koran als in het Oude Testament wordt aangevoerd als een bewijs van Gods nooit onderbroken zorg voor de mens kan ons slechts opnieuw overtuigen van de nauwe banden tussen de Islam en Jodendom (en dus indirect met het Christendom) al valt daarvan, helaas, in de tegen woordige omstandigheden Weinig te bemerken. Intussen onze hartelijke dank aan beide briefschrijvers, die zulk een belang wekkend licht wisten te werpen op zulk een typisch stukje "Indische cul tuur". Er kwamen vele zeer lezenswaardige brieven over dit onderwerp binnen, waarvan wij hopelijk in komende num mers nog wel het e.e.a. kunnen over nemen. J.H.R Een lezer schrijft over wat hij in de mémoires van Caro van Eyck las ('t Is maar geleendje mag het even vasthouden" en citeerde: "Toen ik vijf jaar was, gingen mijn ouders met verlof naar Hol land. Met wat een verbazing wekkende nieuwigheden en ver rassingen werden we daar ge confronteerd! Wat de kinderen allereerst unaniem opviel was: a) het rotklimaat, b) de rotsmaak aan de rotvruch- ten, c) de rotmanieren van de Hol landse kindertjes èn volwas senen (ze aten een reep zelf op, zonder die, zoals in Indië, al was het door twintig, met anderen te delen!) d) 't veelvuldig uitspreken van het mannelijk geslachtsdeel, hetgeen ons rode konen be zorgde." Caro is er nochtans voortreffelijk door heen gegroeid om tenslotte de prach tige actrice te worden die wij allen kennen. Er zijn dus lezers die menen dat Caro alle Indischgasten ten voorbeeld ge steld zou kunnen worden en dat wij minder mooie of aloese eigenschappen in het nederlandse volk maar voor lief moeten nemen om zich toch ten volle te ontplooien als volwaardig Neder lands burger (aheml). Maar toch zit het zo eenvoudig niet, want er zijn werkelijk massa's mensen die NOOIT platheid en grofheid excuseren of er aan voorbij kunnen kijken. Men kan dat desnoods "niet erg verstandig" noemen, maar 't IS nu eenmaal zo - en het gaat zoals wij ervoeren ook voor veel Nederlanders op, die NIET Indisch zijn. Er zijn werkelijk massa's mensen die NIET kunnen meelachen om een faeca- lische mop. En die WEIGEREN om te gaan met kasar volk, luidruchtig, vloe kend en ontuchtige taal uitslaand. "Maar het zijn best eerlijke mensen", geldt als een algemeen volwaardig excuus. Gaat niet op! Laat ons in de mensenwereld dezelfde voorzichtigheid in acht nemen als in de hele natuur en laat ons libellen niet vangen met een mattenklopper In onze boekhandel te bestellen: 9,90 plus 1,75 porto. III!IllminimilIui 10

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1973 | | pagina 10