De Bali-Expeditie van 1906 (II)
Hierbij vervolgen wij de serie beleve
nissen, door ]hr. Dr. H. Al. van Weede
indertijd geschreven over de Bali-expe-
ditie van 1906, waarvan de eerste aj-
levering werd gepubliceerd in T.T. no 9
Te half zeven kwamen wij te Priok aan, en
ik begaf mij met mijn gevolg terstond aan
boord van de Both, waar mij een kajuit werd
aangewezen welke ik deelde met den audi
teur-militair, den heer Thieme, oud-studie-
genoot uit Utrecht. Daarna had ik tijd het
schouwspel aan de haven op mijn gemak
te bezien.
Aan den langen steiger lagen de stoom
schepen der Kon. Pakketvaart Mij., Baud,
Both, Camphuys en Klerck; de steiger was
vol belangstellenden en bij eiken binnenloo
penden trein groeide de menigte aan. De
vele witte toetoepjassen, de bonte kleeder
drachten der inlanders, de luchtige zomer-
toiletten dat alles door de zon beschenen,
vormde een scherp contrast met de ernstige,
sobere veldtenue der expeditionnaire troe
pen, het maakte aanvankelijk een vreemden
indruk de vele militaire bekenden, die men
gewend was in het wit te zien, in donker
blauwe uniformen weer te vinden. Achter
eenvolgens kwamen nu de verschillende
troepenafdeelingen aan en marcheerden,
tusschen de menigte door, van het station
naar de voor hen bestemde schepen, die
alle voorzien waren van een groot wit bord,
waarop de afdeeling vermeld stond welke
elk schip moest vervoeren. Op de Both
namen plaats de Generaal met zijn staf,
een peleton cavalerie onder luitenant Goes-
ter, 3/4 compagnie genietroepen, alsmede
de staf der intendance en die van den ge
neeskundigen dienst. Ook de koelies der
bataillons werden er ondergebracht. Op de
Baud bevond zich het 11de bat. onder ma
joor Bryan, op de Camphuys het 18de on
der overste von Schauroth, terwijl het 20ste,
onder majoor Lussanet de la Sablonière op
de Klerck had plaats genomen.
De schepen der Koninklijke Marine, de flot
tieljevaartuigen en de gouvernementsstoo-
mers, voor de expeditie aangewezen, lagen
toen reeds voor het meerendeel bij de kust
van Lombok, behalve de Serdang en de
Flores welke de Zuidkust van Bali bewaak
ten, de Koningin Wilhelmina die te Soera-
baja op de komst van den regeringscommis
saris, den heer F. A. Liefrinck, wachtte, de
Mataram die de installatie voor draadlooze
telegrafie naar Ampenan moest overbren
gen, en de Koetei die het magazijnschip
Bromo van Soerabaja naar Bali sleepte.
Voor het vervoer der transporttreinen die
grootendeels te Singaradja zouden worden
aangeworven, was de Tegal ter beschikking
gesteld. De regeeringstelegrammen zouden
niet direct van Sanoer naar Java's Oost
kust worden geseind, doch langs een veili
ger weg naar Ampenan, met een telefunken-
installatie, berekend op een afstand van
200 K M.
Tegen zeven uur was alles ingescheept;
tal van dames, officieele personen en vrien
den begaven zich nu aan boord om afscheid
te nemen en een laatste dronk werd gewijd
aan het succes en de gelukkige thuiskomst
der troepen.
Tegen half negen keerden de bezoekers
naar den wal terug, de valreepen werden in
getrokken, en weldra lagen de schepen los,
gereed om zich in beweging te zetten.
Toen ging het voorwaarts, onder luide toe
juichingen van het op de steiger staand
publiek, de Baud aan het hoofd, daarna de
Both, de Camphuys en de Klerck. Eerst
stoomden wij langs de voor anker liggende
Lloyd-en koopvaardijschepen, en toen tus
schen de pieren door, alwaar op een goed
zichtbare plek de achterblijvende cavalerie
in een gelid was opgesteld, om met hoera's
hare makkers vaarwel te zeggen. In zee
gekomen, wendden wij naar rechts, waar
door Tandjoeng Priok aan ons oog werd
onttrokken; wij hadden nu aan de eene zijde
de volle zee met vele zich daarop in het
zonnelicht badende, witte zeilschepen, en
aan den anderen kant de Javaansche kust,
met den Gedeh en den Salak die hun grijs
achtig profiel in de morgenlucht verhieven,
als achtergrond. Onze koers voerde langs
de noordkust van Madoera en langs die van
Bali, voorts door de straat van Lombok, en
eindelijk naar de reede van Pabean Sanoer,
waar het anker zoude worden geworpen.
Onder een spiegelglad watervlak bewogen
zich onze schepen op grooten afstand van
elkaar oostwaarts; het weer had niet beter
kunnen zijn, en de vaart op zich zelve was
een genoegen. Na den Generaal mijne op
wachting te hebben gemaakt, ging ik mij
aan de andere hoofdofficieren voorstellen;
achtereenvolgens nam ik dezen plicht waar
bij majoor van Rietschoten, chef van den
staf, dien ik in 1905 gedurende de divisie
manoeuvres in Zuid-Limburg had ontmoet,
bij overste Bresser van de intendance, bij
majoor van Deventer van den geneeskundi
gen dienst, bij kapitein van Genderen Stort,
adjudant van den generaal, bij kapitein
Merens van de genie, en bij verschillende
andere officieren.
Op de Both bevonden zich met ons de
heer Lambach, hoofdagent der Kon. Pakket
vaart-Mij. en de heer Koning, eveneens bij
de maatschappij werkzaam. Spoedig na het
vertrek werd de ontbijtbel geluid en de aan
wezigen begaven zich naar de "löngroom",
waar bijna alle zetels aan de lange tafel
bezet waren. Aan het hoofd zat de heer
Lambach, rechts van hem de generaal; ik
had het genoegen tusschen den kapitein van
Genderen Stort en den 1sten luitenant der
genie Klein te zitten. Bii den aanvang van
het ontbijt werd stilte geboden, en daarna
werd het afschrift voorgelezen' van een
telegram van Flare Majesteit de Koningin
aan den Landvoogd waarin Hoogst Dezelve
aan Hare troepen voorspoed toe-wenschte;
het afschrift werd ter lezing doorgegeven.
Het leven aan boord verschafte ons vier
van de aangenaamste dagen die men zich
kan voorstellen, en al betrokken eene en
kele keer de gezichten van sommigen onzer
dischgenoten toen de zee iets onrustiger
werd, zoo was de deining toch nooit sterk
genoeg om aan de algemeene opgewekt
heid te schaden. Na den maaltijd werden
steeds op het dek speeltafels opgesteld, en
vlijde men zich in de gemakkelijke stoelen
neder.
Ongemerkt ging de eerste dag voorbij, ter
wijl wij achteenvolgens langs de kust der
residentiën Batavia, Cheribon en Pekalon-
gan voeren. Toen wij den volgenden och
tend te zes uren op het dek kwamen, waren
wij in het gezicht van het Moeria-gebergte
in Japara; dienzelfden morgen werden wij
allen door Dr. Nooren gevaccineerd, en
voorzien van een rantsoen kinine.
Madoera passeerden wij 's nachts, en wij
ontwaarden daarna bij zonsopgang het mij
reeds bekende Baloerangebergte, de Straat
van Bali en de prachtige noordkust van het
eiland, welks zuidelijk gedeelte het toneel
onzer operatiën zoude worden. In de verte
zag ik het terrein terug waar de tijgers, die
ik in juli te lijf wilde, waarschijnlijk nog
gezond en wel ronddoolden; verderop lag
Boeleleng, als eene lichte vlek te midden
van het groen, en in het oosten gaf de
hooge steile kust van Karang Asem het
schilderachtig profiel van het eiland te zien.
Weldra was ook de Piek van Lombok be
merkbaar, en stoomden wij, geleidelijk wen
dende door de Straat van dien naam, waar
na wij de lagere, vruchtbare landen van
Zuid-Bali-het doel van onzen tocht-in het
oog kregen. Links vóór ons lag Noesa
Penida, een eiland waarheen eertijds de
Zuid-Balische Vorsten hunne bannelingen
zonden, het heet dat zijne bewoners ons
manschappen voor de expeditie hebben
aangeboden.
Den 12den, tegen vier uren des namiddags,
stoomden wij recht op de vlakke kust van
Pabean Sanoer af, op welker reede wij het
Indische eskader en verschillende andere
vaartuigen aangetroffen; onze transport
schepen gingen daarachter in tweede linie
voor anker. Weldra voegde zich bij ons
de Van Swoll met de artillerie uit Soerabaja
en met de compagnie Kruyt welke laatste
den volgenden dag naar haar bestemmings
oord, Gianjar, verder reisde.
Te Soerabaja waren de betoogingen ter
eere der troepen nog grootscher geweest
dan te Batavia; drie dagen lang was daar
onophoudelijk feest gevierd. Eene extra
gratis voorstelling in een circus, alsmede
het verstrekken van vrije consumptie aan de
soldaten in sommige lokalen, waren dezen
even welkom geweest als den officieren de
bouquetten hun door de Soerabaja'sche
dames bij het vertrek aangeboden. Met veel
lof hoorde men hierover gedurig spreken,
en de herinneringen aan dat dorado werden
door het leven in de Balische legerplaatsen
geenszins uitgewischt.
Den 12den September werd eene laatste
poging tot vreedzame oplossing der ge
schillen beproefd, en een kort ultimatum
werd naar Den Pasar gezonden; de radja
bleef echter in gebreke daarop te antwoor
den, en zoo werd de landing op den 14den
September vastgesteld.
Het volk van Bali, waartegen wij nu het
zwaard gingen trekken, neemt wat zijne
ontwikkeling aangaat eene eerste plaats
in onder de volken onzer koloniën. In de
vergadering van het Indische Genootschap
van 30 December 1904 deed de heer Lief
rinck, lid van den Raad van Indië, uitkomen
dat het Nederlandsche Gouvernement na
den Lombok-oorlog geene betere onderda
nen heeft gehad dan de op Lombok geves
tigde Baliërs.
Geene enkele aan ons gezag vijandige daad
vond later van hunne zijde plaats, en zoo
wel bij de organisatie van den landbouw
als bij de invoering van het nieuwe be
lastingstelsel, schonken zij ons eene mpde-
12