Mataram-Ngajogjakarta-Adiningrat
V1LMA
Uit het feit, dat er navraag wordt ge
daan naar de herkomst van diverse
bekende namen uit Indonesië blijkt
weer eens duidelijk, dat er nog vol
doende belangstelling bij de Indische
mensen heerst naar de geschiedenis
van het "land van herkomst". Deze
geschiedenis is soms moeilijk te schrij
ven, omdat wij te maken hebben met
verschillende namen voor één en de
zelfde persoon door de pseudoniemen,
aliassen en djuluks, waaronder die per
soon bekend stond, terwijl ook reke
ning dient te worden gehouden met de
drie verschillende jaartellingen, die in
de Javaanse babads worden gebezigd.
Niettemin heb ik getracht in een nut
shell de geschiedenis van het oude
Hindu-Mataram tot aan het herstel van
het nieuwe Mataram hier te beschrij
ven.
Het oude Hindurijk Mataram (Metawis
of Metarum) bestond reeds in de 8e
eeuw (700 - 925). De kern werd ge
vormd door Kedu, Jogja en Surakarta.
Het lag in het stroomgebied der rivie
ren de Opak, de Progo en de Bogo-
wonto. De kraton of koninklijke resi
dentie was Medang Kemulan (onder
welke naam het rijk ook bekend stond)
lag op de heuvelrug, die de vlakten
van Prambanan en Sorogedug scheidt,
en waarvan de overblijfselen thans be
kend staan onder de naam van: Keda-
ton Ratu Boko d.i. "vorstenverblijf van
de Eeuwige Koning", een naam, waar
uit duidelijk de macht van die vorst
blijkt.
En dat het machtige heren waren ge
weest moge blijken uit de schone tjan-
di's (graftempels), welke zij voor het
bijzetten van de as hunner voorgangers
hebben doen bouwen.
Blijkens een in de desaTjangal gevon
den piagem (oorkonde) staat in het
Sanskriet in steen gegrift te lezen, dat
de heerlijke tjandi van Prambanan in
het jaar 915 door koning Sanjaya (San-
djaja) is gebouwd ter ere van de God
Sjiwa en diens gemalin Durga om er
de as van koning Balitung in bij te zet
ten. De bouw van deze tjandi heeft
tien jaren geduurd en tot op de huidige
dag trekt het volk daarheen ter bede
vaart, wantis het niet het heilig
dom van Dewi Loro Djonggrang de
"slanke maagdgodin" onder welke
koosnaam de gevreesde godin Durga
bij het volk bekend staat?
Andere beroemde tempels zijn de Bo-
robudur, Mendut (778), Tjandi Sari en
de vele op het Diëngplateau.
De oorzaak van het verval van het
Hindu-Mataram is tot op het heden een
raadsel gebleven, doch men veronder
stelt, dat het land door natuurrampen
en epidemieën geteisterd werd. Door
naar alle windstreken heen te vluchten
trachtten zowel de vorsten als het
gewone volk aan het noodlot te ont
komen, zodat in 928 van het eens zo
welvarende rijk bijna niets meer was
overgebleven.
De twee laatste koningen van Mata
ram waren Daksha en Tlodong, wiens
rijksbestierder Mpu Sindok geheten
naar Oost-Java was uitgeweken al
waar hij al spoedig een nieuw rijk
stichtte, dat hij de naam gaf van Kahu-
ripan d.i. "leven" in tegenstelling dus
tot de dood, welke hij en de zijnen uit
Mataram was ontvlucht. Dit nieuwe rijk
omvatte Zuid-Surabaja, Kediri en Pasu-
ruan en een overblijfsel hiervan is de
tjandi "Derma" bij Gunung en Gangsir
(Bangil). Op de helling van de Penang-
gungan is de graftempel "Djalatunda"
te vinden, waar Udajana -'s Konings
schoonzoon - begraven ligt. Hij was
gehuwd met Prinses Mahendradatta,
Sindoks 3de dochter, en uit welk huwe
lijk Erlangga werd geboren, die later
als koning de naam van Dharmawangsa
zou voeren en wiens koninklijke attri
buten nog heden als heilige pusaka's
in de vorstelijke hoven worden be
waard. De haven van dit rijk was Ud-
jung Galuh, aan de monding van de
Brantas, van waaruit een levendige
handel werd gedreven met China, Ma-
lakka en India.
Toen Erlangga in 1045 overleed ver
deelde hij zijn rijk onder zijn beide
zonen, die koningen werden van Daha
(Kediri) en Tumapel (Singasari). De bei
de broeders en later ook hun nakome
lingen waren voortdurend met elkander
in oorlog om de hegemonie over Java.
Een beroemde koning van Kediri was
Prabu Djaja Baja, wiens naam nog
heden als "profeet" wordt genoemd en
wiens kraton in Mamenag heeft ge
staan (suikerfabriek "Menang" bij Gu-
rah) hetgeen uit een inscriptie uit 1135
valt te lezen.
Intussen werd in Singosari Koning
Tunggul Ametung door een hofdienaar,
die het met de koningin Ken Dèdes had
aangelegd, vermoord. De moordenaar
Ken Angrok, was de zoon van een
eenvoudige landbouwer, die door zijn
listige streken en doortastend optre
den het ver had gebracht. Als koning
over Tumapel nam hij de naam aan van
Prabu Radjasa veroveraar) en ook
Sang Amurwabumi wereldherstel
ler). Hij was het, die Daha heeft kunnen
onderwerpen, zodat hij thans alleen
heerser werd en tevens de eerste vol
bloed Javaanse vorst was. Vijftig jaar
na de dood van koning Radjasa (1247),
werd diens nazaat Kartanegara koning
van Tumapel. Van hem is het beeld,
dat thans in een park te Surabaja (Sim
pang) staat, welk beeld bekend staat
onder de naam van "Djoko Dolog"
de dikke jongeling). Hij was het ook,
die het bestond om de gezant van de
Chinese keizer te beledigen en onver-
richterzake naar huis terug te sturen,
waarop de Chinese keizer een straf
expeditie naar Java zond. Van deze ge
legenheid maakte de erfvijand Kediri
gebruik zich bij de Chinezen aan te
sluiten en in de strijd doodde het zijn
soeverein, waarop diens schoonzoon,
de kroonprins Raden Widjaja naar Ma
dura vluchtte. Hier bracht hij een groot
leger op de been en viel daarmede Ke
diri aan, in welke strijd Raden Widjaja
op zijn beurt de Kedirische vorst dood
de en diens leger versloeg. Raden Wi
djaja wilde zich in geen der beide kra
tons vestigen maar bouwde in de jungle
bezuiden Modjokerto een nieuwe hof
stad, die hij Madjapahit noemde. Hij
was de eerste keizer van dat rijk en
nam de naam van Prabu Kertaradjasa
aan.
Jeugdherinneringen uit Jogja f 3,90
f 0,90 porto.
Twee en een kwart eeuw (1293-1520)
duurde de glanstijdperk onder de Ma-
djapahitse vorsten, welke periode ik in
dit opstel wil overslaan om de draad
weer op te nemen bij het ontstaan van
het nieuwe Mataram, dat aanvangt met
de val van Madjapahit.
Toen de laatste Madjapahitse keizer
Prabu Udara door zijn inmiddels tot de
Islam bekeerde vazal, de regent van
Demak Patih Unus (zoon van Raden
Patah) was verslagen en gedood en
de kroon van koning Dharmawangsa
en de overige pusaka's (rijkssierraden)
naar Demak waren overgebracht, be
schouwde Patih Unus zich als de wet
tige opvolger der heersers van Madja
pahit en liet zich - omdat hij Mohame-
daan was - door de priestervorst van
Ngampel (Surabaja) tot Sultan van
Demak wijden. Dit rijk veranderde in
zijn korte levensduur driemaal van
naam, nl. Prawata en Bintara.
Doch niet alleen het rijk van Demak
ontstond na Madjapahits val want de
8