Verhuell wordt vrijmetselaar
door Dr. H. J. de Graaf
Na de bittere z.g. godsdienstoorlogen bleef er in de Christenheid tussen Rooms en Protes
tant een diepe kloof ontstaan, die zefs nu nog niet door het ijveren der Oecumenische
beweging geheel gedempt is, laat staan in de 18e eeuw. Daarom is het begrijpelijk, dat
toentertijd vanuit Engeland een beweging ontstond, die poogde een brug te slaan tussen
mensen, van welke religie, van welke landaard, van welk ras zij ook mochten zijn. Dit
loffelijke streven ging uit van de Vrijmetselarij, die in Londen begon met de oprichting
der Groot Loge op 24 juni 1717.
Algemeen wordt aangenomen, dat de Vrij
metselarij ontstaan is uit de gilden der
bouwmeesters. Deze streefden behalve het
stoffelijke welzijn der broeders, ook hun
geestelijk welzijn na. Op den duur werden
behalve de eigenlijke "metselaars" ook
buitenstaanders lid, zelfs vele aanzienlijken,
tot ten slotte deze loges los van het eigen
lijke bedrijf kwamen te staan en zich ge
heel op de geestelijke opbouw der leden
toelegden, al bleven nog tot heden toe tal
van overblijfselen aan het vroegere am
bacht herinneren, b.v. het schootsvel, de
troffel, de waterpas, uitdrukkingen als:
werkplaats werkstuk enz. Ook werden van
de vroegere bouwloges zekere "secrets"
overgenomen, zoals herkenningstekens, het
rituaal, sommige symbolen, welke geheim
zijn.
Het moet voor de mensen uit die tijd een
verademing zijn geweest, om moe van de
dogmatische haarkloverijen der theologen
afkerig van de stuitende onverdraagzaam
heid van sommige gelovigen, broederlijk te
mogen samenwerken aan de verheffing van
de mensheid, onder het toeziend oog van
de Opperbouwmeester des Heelals. Ook in
ons Indië stichtte de Vrijmetselarij haar
loges en vele nuttige stichtingen zijn aan
haar ijveren te danken, b.v. scholen, biblio
theken, zelfs het Bataviaasch Genootschap
voor Kunsten en Wetenschappen te Bata
via. Mogelijk op grond der geheimzinnige
inwijdingsceremoniën stond het logege-
bouw bij de spraakmakende gemeente be
kend als Roemah Sétan of Duivelshuis,
ofschoon sommigen menen, dat deze min
der sympathieke bijnaam ontleend is aan
St. Jan de Evangelist, voor wie de Vrijmet
selaren een grote eerbied koesteren.
De eerste loge op Java werd in Batavia in
1764 opgericht, doch het duurde vrij lang
eer, na enige mislukkingen in 1809 de loge
"de Vriendschap" te Soerabaja werd ge
sticht. Toen de zeeofficier Q. M.R. (Quirijn
Maurits Rudolf) Verhuell in 1818 deze stad
aandeed, was de loge er reeds negen jaar
oud. Sedert wij hem het laatst ontmoetten,
nl. aan boord van Z.M. linieschip "Evert-
sen", waar hij mevrouw Engelhard aan haar
zo broodnodige sirihbladen hielp, was er in
zijn positie enige verandering gekomen.
De gezagvoerder Dietz was nl. in de Mo-
lukken plotseling aan een hartaanval over
leden, en Verhuell was hem als kapitein
opgevolgd. In die rang had hij de acties
tegen de Ambonse rebellen meegemaakt
en na het herstel van de rust, voer de
"Evertsen" naar Soerabaja, om daar eens
duchtig nagekeken te worden. De tijd, die
daarmede heenging, besteedde Verhuell
aan verschillende uitstapjes, b.v. naar het
hof van de sultan van Madoera, naar het
nog altijd bekende Banjoe Biroe of Blauw
Water, enhij liet zich als "broeder
servant" (dus in de rang van gezel) bij de
Soerabajase vrijmetselarij inlijven.
Zijn godsdienstige opvoeding had hem daar
op enigszins voorbereid. Deze had hij gro
tendeels aan zijn hoogvereerde moeder te
danken, een nicht van de dichter Staring.
Zij was catechisante geweest bij de Zut-
phense predikant Martinet, die destijds
grote naam had gemaakt door een vierdelig
werk Catechismus der Natuur. In dit zéér
populaire werk betoogde hij, dat God zich
niet slechts had geopenbaard in Zijn Woord,
de Bijbel, doch ook in de ons omringende
natuur. In dit boek der Natuur meende hij
overal de wijsheid en voorzienigheid te be
speuren van de Almachtige Schepper van
Hemel en Aarde. Hieruit ontstond het ge
vaar, dat men God slechts als de wonder
bare Schepper van het kunstig Heelal eer
de, en niet meeh zo sterk als de alom aan
wezige en optredende ons beschermende
en leidende Voorzienigheid. Men liep de
kans in het z.g. Deïsme terecht te komen,
volgens welke leer God de wereld lang
geleden als een uurwerk had geschapen,
dat nu verder uit zich zelf afliep, zonder dat
de Schepper zich daar verder mee bemoei
de. Van deze deïstische gedachten schijnen
de toenmalige Vrijmetselaren niet geheel
vreemd te zijn geweest, al zal dit zeker niet
hun oorspronkelijke bedoeling geweest zijn.
In elk geval, het komt mij voor, dat Verhuell
in deze kring verwante geesten kon aan
treffen. Overigens was de Magonnerie des
tijds erg in de mode, zodat toen vele hoog
geplaatste lieden zich met het vrijmetse
laars-schootsvel tooiden. Ik noem slechts de
beide veldheren Blücher en Wellington, de
dichter Goethe, de componist Mozart, de
president George Washington, onze prins
Frederik der Nederlanden, broeder van ko
ning Willem II, die zelfs grootmeester der
Nederlandse Vrijmetselaren was, enz.
Toen Verhuell in Soerabaja vertoefde, maak
te de loge daar zekere bloeitijd door. Kort
na de stichting op 28 sept 1809 hadden de
bijeenkomsten nog plaats in de huizen der
logebroeders. Doch in 1811 schonk de
"eerste opzichter" der Loge, de Hr. J. A.
van Cattenburgh een stuk grond aan de
weg naar Simpang, waaraan zijn weduwe,
na zijn spoedige dood, in hetzelfde jaar
nog een stuk toevoegde. Ook de kosten
van het op dit terrein verrezen maconnieke
Tempel moeten door de Heer van Catten
burgh gedragen zijn, want een bronzen ge
denkplaat in het huidige logegebouw noemt
hem de schenker van het fraaie gebouw.
Architect was de bekende Heer Wardenaar,
die ook de moskee van Kemajoran ont
wierp. Binnen de kolommen van dit gebouw
werden nu de bijeenkomsten der broeders
Vrijmetselaars regelmatig gehouden. En in
deze "werkplaats" is Maurits Verheull als
"broeder servant" (gezel) geïnstalleerd. Hoe
was hij daartoe gekomen?
In zijn gedenkschriften (p. 309) verhaalt
Verhuell hoe dit in zijn werk was gegaan.
Op een z.g. gentleman's dinner (dus van
heren onder elkander) ten huize van de
resident Jhr. A. M. Th. baron de Salis
(1817-1822) op Simpang (het gebouw be
staat nog, ofschoon er nog al wat aan ver
anderd is) ging het volgens Verhuell heel
"ruw en losbandig" toe. Toch was Verhuell
in deze kring meermalen aangespoord, om
vrijmetselaar te worden. Hij had daar eerst
de draak mee gestoken en de "geheimen
dier orde en de belachelijke proeven, die een
nieuweling te doorstaan had", bespot. Doch
toen men hem voor de voeten begon te
werpen, "dat dit alles slechts een dekman
tel was, waaronder hij zijn vrees verborg",
bracht dit verwijt Verhuell buiten zich zelve.
"Dat heeft mij nog niemand gezegd", riep
hij uit, "en nu tart ik U allen uit, of er een
mogelijkheid bestaat, om mij met al je be
proevingen vrees aan te jagen! Ik word
Vrijmetselaar, hoe eerder hoe beter". Deze
uitdaging werd door de Loge geaccepteerd,
want weinige dagen later werd hij geïnvi
teerd, om zich naar de Vrijmetselaarsloge
te begeven op een bepaald uur en in een
voorgeschreven kostuum (pakejan deftig).
Op de bepaalde dag en tijd kwam het rij
tuig voor en reed hij naar de "prachtige,
geheimzinnige Tempel", die onder de re
gering van G.G. Daendels in een belom
merd oord, nabij Simpang op Toendjoengan,
gesticht was. Hij bestond uit een ovale, op
kolommen rustende bouw, waarbij zich
twee sierlijke vleugels aansloten.
Al zijn ervaringen van die avond mocht hij
zelfs niet in zijn voor particulier gebruik
bestemde herinneringen onthullen, maar in
elk geval horen wij, dat Verhuell 'n lange tijd,
volkomen geblindoekt werd rondgeleid, wat
hem dodelijk vermoeid maakte en hevig
deed transpireren. Hij werd "door en door
nat", doch wanneer men hem vroeg, hoe
hij het maakte, antwoordde hij steeds: "Zeer
•wel, en U hebt zorg gedragen, om mij af te
koelen, door geen droge draad aan mijn
lijf te laten". "Eindelijk, na allerhande zon
derlinge proeven te hebben doorstaan",
Het Loge-gebouw op Toendjoengan, dat in 1813 werd ingewijdin zijn oorspronkelijke staat.
(Foto ottd-Soerabaja van G. H. von Faber)