CZ3\
M-
Het diploma van de Vrijmetselaarsloge De Vriendschap te Soerahaja, aan Verhuell uitgereikt in 1818. Aan de linkerkant van het document de
handtekening van Verhuell met daaronder het groene lint van de Loge.
maakte hij uit het "mompelen van een aan
zienlijke vergadering en het hol klinken
zijner voetstappen op" dat hij zich in een
ruime zaal bevond. Toch moest hij toege
ven: "Ofschoon geen enkele klacht mij was
ontglipt, gevoelde ik mij bijna onwel en
snakte naar het einde mijner geheimzinnige
omdolingen". Hij moest nu stilstaan en ter
wijl de muziek inviel, werd hem de blind
doek afgenomen. Toen ontwaarde hij een
"prachtige Tempel met Korinthische zuilen.
Het plafond was blauw, met gouden sterren,
zoals men nu nog in de Vrijmetselaarsloge
in Den Haag aantreft. Geflankeerd door
een aantal lichtkronen stond Verhuell voor
de van vuur glanzende troon van de "Mees
ter der Loge". In een wijde kring om hem
heen stonden de broeders met getrokken
degens. Zij waren getooid met de tekens
der Orde: sterren, linten, een sautoir of
halsdoek, geborduurde schootsvellen. Alle
punten hunner degens waren op Verhuell
gericht. Daar hij uren lang in volslagen
duisternis verkeerd had, kon hij de eerste
ogenblikken het schitterend licht niet ver
dragen, en zelfs vermocht hij nauwelijks
staande te blijven. Zijn geleiders, de "Frè-
res terribles" (verschrikkelijke broeders),
die geheel in het zwart gekleed waren,
hoeden met brede randen en lange, zwarte
mantels droegen, boden hem daarom een
glas wijn met water aan. Enige ogenblikken
later gaf hij allen als Vrijmetselaar en
Broeder de hand, en kreeg een diploma,
het schootsvel, een zilveren driehoek aan
een groen lint - groen was de kleur der
Loge de Vriendschap - een sautoir en een
paar witte handschoenen.
Op het Broederbanket, dat op deze inwijding
volgde, mocht Verhuell vernemen, dat hij
zich "als een waardig metselaar had gehou
den". Vooraf had hij echter een droog pak
kleren van huis laten komen, om zich even
te verkleden. Niet enkel de milde Soera-
bajase temperatuur, doch ook de hevige
spanning had hem zo hevig doen transpi
reren, ofschoon hij heus wel voor heter
vuren had gestaan, met name in de zeeslag
tijdens de tocht der Bataafse flottille van
Oostende naar Boulogne in 1805.
Hij bracht nu een alleraangenaamste nacht
door en wenste zich zelve geluk met zijn
lidmaatschap der Vrijmetselaarsloge.
Enige tijd daarna vierde de Loge haar St.
Jansfeest op een luisterrijke wijze. Het ge
bouw was nu geheel met lampions bedekt.
Na afloop der geheime werkzaamheden, las
de spreker, de Hr. Tobias (in het profane
leven: fiscaal) een door hem zelve ver
vaardigd dichtstuk voor over de ware en de
valse vriendschap. Toen trokken al de
Broeders, gearmd paar aan paar, de Tem
pel uit in vol ornaat van Vrijmetselaar.
Vooraf gingen twee Broeders met gouden
wierookvaten en de banier hunner Loge,
op satijn geborduurd met brede, gouden
franje en kwasten. Daarop volgde de Mees
ter onder een dak, samengesteld uit drie
maal drie ontblote degens, met de punten
naar elkander toegewend.
Door een keurige troep muzikanten vooraf
gegaan, begaf zich de optocht tussen de
lieflijk belommerde, hoog opgaande bomen
aan weerszijden van de weg, die verlicht
was door lampions en fakkels, naar het huis
van de Meester, dat een kwartier gaans
verder was. Een talloze menigte nontonners
was samengestroomd om deze buitenge
wone plechtigheid te zien.
De woning van de Meester was insgelijks
smaakvol geïllumineerd. Hier bevond zich
een honderdtal dames in groot toilet, allen
echtgenoten en nabestaanden der Vrijmet
selaren. Aan iedere dame werd nu op een
fluwelen kussen een zilveren driehoekje aan
een groen lint aangeboden, waarmede allen
zich tooiden.
Het bal nam een aanvang. Een uur later
werd een deur geopend en men zag een
keurige collation gereed staan in een zaal,
die geheel met bloemfestoenen behangen
was. In een krans van rozen stond te lezen:
"Vivat de Vrije Metselaren". Het feest duur
de tot laat in de nacht.
Het kan niet ontkend worden, dat het ar
beiden in de werkplaatsen der loge, gelijk
men het uitdrukt, ook zijn aangename zijde
kon hebben.
Dit was dus Verhuell's kennismaking met
de Vrijmetselaarsloge de Vriendschap in
Soerabaja. Doch men zal zich ten slotte
afvragen: Wat zijn nu de geheimen der
Loge? Dit zijn de herkenningstekens, de
symbolen en het rituaal. Overigens kan ik
verwijzen naar het antwoord, dat de broe
der vrijmetselaar Justus van Maurik eens
bij zijn bezoek aan Indië aan een nieuws
gierige dame op haar vraag, wat nu eigen
lijk de geheimen der Vrijmetselarij waren,
gaf: Het enige geheim der Magons is, dat
zij geen geheim hebben. (Indrukken van een
Totok p. 252).