HET GELUK VAN HET JAGEN
Ampir Mati
Verschil in interpretatie
van het begrip ,verlichting'
Op een zonnige zondagmorgen fietsten
'n zestal militairen, Lettinga en ik kalm
achter de regelmatig tippelende Poetih
en de andere jachthonden aan uit Lang-
sa in zuidelijke richting. We passeer
den Langsa Lama, Soengai Loeëng,
Boekit Rata, namen de gebruikelijke
rust op Aloer Merbau en vervolgden
onze tocht naar de heuvel Boekit Ting-
gi. Toen we de helling zouden bestij
gen, riep een Atjehse wegwerker ons
aan. Misschien kent u zo'n arbeider,
die met een langgesteelde arit in de
hand en met de arm als een molenwiek
rondzwaaiend het gras op wegbermen
of spoordijken maait. Met zijn arit naar
een nabijgelegen bos wijzend vertelde
hij ons, dat een groot zwijn zich daarin
ophield. We waren afgestapt om het
terrein vanaf de weg te overzien. De
koeli verzekerde ons, dat het beest
niet alleen de aanplant kaal vrat, maar
ook mensen aanviel! We lieten eerst
het indrukwekkende verhaal voor wat
het was, want we moesten nog een
eind fietsen naar Toealang Tjoet, maar
na kort beraad besloten we voor good
will toch even het terrein te onder
zoeken.
Het was een niet te brede strook bos
langs de rand van de rubbertuin Boe
kit Tinggi en de voet van de heuvelrug
tot aan de spoorbaan. In de aangren
zende bevolkingsaanplanten vonden
we sporen van een inderdaad grote
knaap. De soldaten namen het bos voor
hun rekening, terwijl Lettinga en ik een
eventuele vlucht over de spoorbaan
naar het ondoordringbare eindeloze
vloedbos zouden beletten.
Weldra sloegen de honden aan. In die
dichte rimboe deed het zwijn met grom
mende tegenaanvallen zijn belagers
retireren, waarop Sapakoea de honden
schreeuwend aanmoedigde en een
schot in de lucht loste. Voor dit rumoer
vluchtte het bakbeest zijn schuilhoek
uit. In het bos dreunden nog een paar
op elkaar volgende schoten en na het
laatste klonk een triomfkreet. Er kwa
men geen andere zwijnen te voorschijn
en na een sein van Sapauoea liepen
Lettinga en ik terug.
Nieuwsgierig voegden we ons bij de
militairen, die om de soldaat Terok
heen stonden. De Menadonees had
juist bleek en bevend iets staan te ver
tellen. Wat zag hij er belabberd uit.
De mouwen van zijn militaire jas waren
bij de onderarmen gescheurd en met
bloed bevlekt, de zool van zijn ene
schoen was afgerukt, zodat zijn ont
blote voetzool en tenen onder uit de
"De jacht behoort tot het zuiverste repertoire
van het menselijk geluk"
JOSé ORTEGA Y GASSET
kapotte schoen staken, de puttee was
losgeraakt en afgezakt en verder had
de soldaat duidelijk in de modder ge
legen. Aan Lettinga en mij vertelde
Terok zijn belevenis opnieuw. De sol
daat had zich op een zwijnepad ge
posteerd (wat zeer dom was) en het
gevolg was dan ook, dat het aanstor
mende bakbeest, nog woedender ge
worden door een toegebrachte kogel-
wond, zijn belager ondersteboven liep.
Het geweer viel Terok uit de handen
Terwijl hij op de grond lag, probeerde
hij het nog eens aanvallende dier van
zich af te houden. Hierdoor werden de
mouwen van zijn jas door de slagtan
den stukgescheurd en zijn onderarmen
gewond. Gelukkig kwamen Sapakoea
en de blaffende honden aan. Het zwijn
vervolgde zijn vlucht om een eindje
verder de dood te vinden. De Menado
nees besloot zijn relaas met: "Allah
baas saja ampir mati!". Deze ietwat
theatraal uitgesproken woorden hadden
echter een averechtse uitwerking. De
Ambonnezen, die toch al niet veel met
hem op hadden, schoten in de lach en
Sapakoea riep uit: "Oom Terok maoe
tjioem babi!"
Aan de rand van de plantage lag het
door Manoehoetoe gevelde zwijn. Ik
bekeek het ruige beest nader en rook
een kadaverlucht. Onderzoekend wen
telde ik hem op de andere zijde. Ik
vond een stinkende wond aan de rug,
waar iets glimmends uit stak. Het was
een vastzittend stuk ijzer, dat er
schuin van achter in gedrongen was.
Het uit de wond stekende gedeelte was
door het dagelijkse glijden langs de
begroeiing glimmend geschuurd.
Nieuwsgierig sneed ik de wond met
mijn jachtmes open. Het stuk ijzer bleek
een langwerpig kegelvormige holle
speerpunt, waarvan de top door de
botsing tegen een rugwervel kromge
bogen was. Hierdoor was de speerpunt
in de rugspier blijven hangen en van
de stok afgebroken. De agressiviteit
van het pijn lijdende dier was hiermee
verklaard.
De grasmaaier was na het horen van
de schoten aan komen lopen om naar
het resultaat te kijken. Met vreugde
herkende hij de terrorist aan die speer
punt. De Atjeher vertelde, dat die punt
van de steel was afgebroken, toen hij
dat zwijn in de padi-oogsttijd gespietst
had. Dat was dus een maand of wat
geleden. Ik moest bij het ontweiden
van het dier een groot stuk rottend
vlees van de rug en de achterpoot, die
ik maar helemaal wegnam, weggooien.
Het driekwart zwijnekarkas werd voor
lopig in een boom opgehangen. Die
koelie had gelukkig een stuk saboen
beko, waarmee ik na de operatie mijn
handen en jachtmes flink afwaste.
Voor Terok was deze jachtpartij afge
lopen. Die zielepoot stapte op zijn
fiets en reed naar huis. Wij zetten de
tocht voort naar ons doel, Toealang
Tjoet. Hoe taai en gevaarlijk een wild
zwijn kon zijn, had ik op deze morgen
leren ondervinden.
V. de Vries
Jaren geleden gebeurde het, dat in
Pekalongan de fietsers heel vaak zon
der licht reden. Naar aanleiding hiervan
werden de javaanse agenten op het
kantoor van de toewan tekaoot (schout)
ontboden. Zij werden geinstrueerd de
overtreders aan te houden en voor de
rechter te dagen.
Het woord verlichting werd toentertijd
vertaald door "lentera" in plaats van
"penerangan".
Een Europeaan, die de bekendmaking
eveneens had gelezen en niet in het
bezit van fietslantaren was, moest op
een avond heel noodzakelijk weg.
Hij bedacht zich hoe hij niet tegen de
nieuwe maatregel behoefde te zondi
gen en kwam op een idee. Hij nam
een doos, bevestigde daarin een kaars
en bond het geheel aan de voorzijde
van zijn fiets. Onderweg werd hij ech
ter aangehouden en zijn naam en
adres werden genoteerd, wat hem niet
weerhield om verderop op zijn vehikel
te klauteren.
De volgende dag moest hij op het
politiebureau verschijnen waar zich
een discussie tussen hem en de agent,
die hem bekeurd had, ontspon. Deze
laatste beweerde pertinent, dat de toe-
wan geen lentera had, terwijl de be
keurde volhield, dat hij wel degelijk
vóór op zijn fiets een verlichting had
(achterlicht was in die tijd niet vereist).
Tenslotte snauwde hij tegen de agent:
"Je hebt toch zeker wel gezien, dat ik
vóór op de fiets een doos had met een
brandende kaars daarin".
"Betoel", antwoordde deze, "tetapi
boekan lentera"! (Zeker, maar dat was
geen "lantaarn".)
R.F.D.
21