Leven en werken in de Braziliaanse rimboe
De schrijver van deze bijdrage over "het
leven in de tropen" is landmeter C.
Vreeke, al jaren abonné op Tong Tong.
"Hoewel ongevraagd wilde ik ook eens
een bijdrage leveren", schrijft hij ons.
Je bent welkom, broeder!ook al
gaat deze bijdrage over een gebied, dat
weinigen uit onze kring kennen. Vreeke
werkt namelijk voor een Braziliaanse
mijnbouwmaatschappij in het Brazili
aanse Amazone-gebied, tegen de grens
met Bolivia. Zijn verslag van leven en
werken in Rondonia - de naam van het
terrein van zijn werkzaamheden - is
een relaas van een leven vol ontbering,
des te zwaarder omdat geen enkele
landgenoot hem gezelschap biedt. Maar
de opgewekte toon van zijn verslag
doet veronderstellen, dat deze doorzet
ter zich toch zeer wel gevoelt in deze
omgeving, waar alleen de rimboe aan
Indië doet denken,
Hierbij het eerste deel van zijn stuk.
Een kaartje van zijn werkterrein dat hij
bij zijn brief had gevoegd bleek, helaas,
niet te reproduceren.
Een eenzame Nederlander vertelt van zijn
omzwervingen
door C. VREEKE
Met de boot op de Rio Madeira, met niets anders dan de rivier, de bergen en het oerwoud.
(op deze en andere foto's wordt uitvoerig teruggekomen in het slotartikel)
Na sinds enige jaren abonné van Uw blad
te zijn, wilde ik, ongevraagd, ook eens een
bijdrage leveren. Hoewel niet over Indië,
dan toch over de "Tropengordel". Namelijk
over Rondonia, dat een gedeelte is van het
Amazonegebied, tegen de grens van Bolivia
aan.
Sinds 1969 ben ik daar werkzaam als land
meter. Eerst voor de Billitonmij., en toen
die zich terugtrok, voor een Braziliaanse
mijnmaatschappij.
Welnu, hier m'n verhaaltje.
Begin september werd ik verlost uit de mijn.
B. kwam me zeggen, dat ik bij 'm thuis
moest komen, waar hij me nadere instrukties
zou geven. Er moest namelijk een weg ko
men van het prospektiekamp Sao Lomengo,
waar een mijn was gepland, naar de andere
kant van de Madeirarivier. Er was al wel
een verbinding, afgezien van het vliegveld
je, maar die was erg slecht en voor een
min of meer geregeld verkeer totaal onge
schikt. Zij leidde over steile granietrotsen
en dwars door zompige moerassen. Bo
vendien is er de Rio Madeira (rio rivier).
Het begin van de weg lag een uur varen
verwijderd van de aanlegplaats Vai Quem
Quair (Wie wil, kan gaan) aan de andere
kant, waar een al net zo slechte weg, aan
sloot op de BR (de federale weg Porto
Vellho-Guajaramirim).
Mijn taak was de mogelijkheden voor 'n be
ter tracé te zoeken. Een gebied aan de ene
kant van de rivier bezaaid met 300 meter
boven de omgeving uitstekende graniet
rotsen en aan de andere kant een moe
rassige vlakte. En alles begroeid met dicht
oerwoud!
Op een zondag vertrok ik uit Oriente Novo
(de mijn) met het éénmotorige sportvlieg
tuigje van Baiano. Op naar het avontuur!
De chef-geoloog moest ook naar Sao Lo
mengo, maar wilde eerst nog naar Maria
Conqa, een prospektiekamp met een vlieg
veldje.
's Maandags mat ik er een profiel langs
een boorlijn en dinsdagmorgen vroeg kwam
het vliegtuig ons weer halen.
Het was ongeveer een half uur vliegen
van Maria Conga naar Sao Lomengo. De
zon stond nog laag boven de horizon en
duidelijk tekenden zich de schaduwen van
beekjes, rivieren en heuvelruggen af op de
bladerenzee onder ons.
Ook aan de nevels kon je zien, waar water
moest zijn. Boven de rest van het oerwoud
waren ze al opgetrokken, maar rondom de
beekjes, moerassen en riviertjes nog niet.
Even later kwam de Rio Madeira al in zicht.
Een zilveren onregelmatige streep in de
blauwige verte. En daarachter de bergen.
Dicht met bos begroeid. Moest ik daar een
weg doorheen zien te vinden?
We landden op het vliegveldje van Sao Lo
mengo, waar een ouwe vrachtauto op ons
stond te wachten. De weg was inderdaad
bar slecht. Dichtbij Sao Lomengo daalden
we - de weg was door de regen half weg
gespoeld - een helling af met op het diepste
punt een beek. Juist in een scherpe bocht
was het bruggetje. Dat wil zeggen: twee
boomstammen, die aan de bovenkant vlak
gemaakt waren. Ik hield m'n hart vast. Prut
telend en sputterend en af en toe heen en
en weer geschud door de gaten in de weg,
naderden we in z'n eerste - terwijl alle
bagage in de laadbak naar voren schoof -
heel langzaam het bruggetje. Draaien, draai
en!gas! - en met brullende motor kro
pen we aan de andere kant de helling weer
op, hè, hè, we lagen niet in de beek. Een
pak van m'n hart.
Sao Lomengo was vroeger een "garimpo"
geweest (een ertswasserskamp). Later was
een mijnmaatschappij er in geïnteresseerd
geraakt, maar die had er om de een of an
dere reden, plotseling geen zin meer in en
was hals over kop vertrokken. Nadat het
jarenlang door iedereen verlaten was ge
weest, was onze maatschappij erin ge
trokken. Een ouwe, bouwvallige troep was
het. In het houten hoofdgebouw, waarvan
zowat alle planken rot waren, bevonden zich
de keuken, de eetzaal, de slaapkamertjes,
de kantoorruimten en de washokken. In het
verlengde daarvan lag de werkplaats. Een
afdak van palmbladeren met "muren" van
wijd uit elkaar staande stokken waar het vol
stond met al dan niet afgedankte, uit elkaar
liggende motoronderdelen en autocarrosse
rieën. Haaks hierop stonden in eikaars ver
lengde, drie huisjes met muren van witge
kalkte klei. De daken waren van palmstro.
Hier weer haaks op, met een tussenruimte
voor de weg, was de cantina (kampwinkel).
Ook met van die kleimuren, zodat er een
soort pleintje was ontstaan, dat men fier:
"Haga 21 de Abril" had genoemd. (Plein
21 April). De vierde zijde was een steile
heuvel.
Verderop stonden dan nog, zo hier en daar
verspreid, wat alleenstaande palhahuisjes
(palha palmstro).
Ik bleef er een dag om wat kaarten in te
kijken en om keukengerei en levensmidde
len voor de te maken kampen in te slaan,
om de volgende dag weer met diezelfde
vrachtauto, die ons gebracht had, naar Mu-
tum te reizen. Anderhalf uur lang werden
we over slechts 14 km afstand, door elkaar
gegooid en gesmeten. Soms waren de hel
lingen zo steil, dat ik niet geloofde, dat we
't halen zouden. Het koelwater kookte bijna
en op 't laatst kon je je voeten in de cabine
nauwelijks op de vloer houden, zo heet
werd die.
Soms kregen we prachtige vergezichten te
zien. Eén keer was het alsof we zo door
een schilderij uit Indië reden. Achter een
bocht van de weg, een hele hoge, kegel-_
vormige berg met aan de voet een verlaten,
nietig palhahuisje, omgeven door bananen
bomen, suikerriet, en grote rode bloemen.
Daarboven, de eindeloze blauwe hemel.
Meestal echter waren we ingesloten door
dicht oerwoud en viel er niet veel meer te
14